dinsdag 29 december 2009

Tafeltjesavond

Op veel scholen markeert de kerstvakantie het einde van een periode. De mentoren delen de rapporten uit aan de leerlingen die het papier soms achteloos in de rugtas stoppen en het uiteindelijk verfrommeld boven de dampende hutspot aan de ouders tonen. Oh ja, en dit briefje heb ik ook nog meegekregen: de uitnodiging voor het docentenspreekuur. Of jullie ook met iemand willen praten. Vader neemt een hap van de rookworst, bekijkt de cijfers en de uitnodiging. Een onvoldoende op wiskunde? Die man wil ik spreken. En hoe heet je mentor ook al weer? Schrijf maar op. Klaar. Belangrijker is de warme prak.

Docenten moeten altijd even slikken als de zogenaamde tafeltjesavond bij het openslaan van een nieuwe week plots in de agenda staat. In het postvak vindt de docent een bundel strookjes, keurig langs de stippellijn afgeknipt, bijeengehouden door een paperclip: de ouderlijke reactie. Er zijn docenten die van zeven tot half elf op school worden verwacht. Teveel onvoldoendes uitgedeeld.

In het schoolgebouw hangt op tafeltjesavond een typische sfeer. Binnen blijken collega's extra opgemaakt en in hun beste pak gestoken. Schone schijn voorop. De sectie L.O. is bijna onherkenbaar zonder trainingspak. Door de geur van parfum en koffie, gecombineerd met het tijdstip, zo net na het avondeten, is iedereen wat gezapig. Een enkeling is wat nerveus voor de gesprekken en neemt nog geconcentreerd de nodige data door.

Ouders verschijnen vaak plichtmatig om de mentor te ontmoeten of omdat ze ‘eens het gezicht bij een naam’ willen zien. Dat is met het handen schudden al achter de rug en verder is er in zulke gevallen niet veel te bespreken. Het kind doet het goed. Ach, misschien af en toe een beetje verlegen. Maar een mooie cijferlijst, hoor. De tien minuten zijn te kort om écht iets te bespreken, maar de secondenwijzer loopt door stroop als er niets te bespreken valt.

Handvatten voor het huiswerk maken, een tip voor een vakwissel of een suggestie tot huiswerkklas of bijles – ik geloof dat een telefoontje of e-mail zouden volstaan. Als een kind onvoldoende staat, moet eerst de stekker uit de computer, voordat de auto naast school geparkeerd wordt.

Tafeltjesavond is een schijnvertoning. Is het niet een beleefdheidsgetrouw bezoek, dan is het wel poppetjes kijken. In beide gevallen hebben de ouders niets op school te zoeken. Wanneer ze komen vanwege onvoldoendes of persoonlijke problemen, de enige legitieme redenen, dan vinden ze het belangrijk om verhaal te halen. De school doet vast iets verkeerd. Een verklaring graag.

Maar meestal zitten ze er, omdat het zo hoort. Laten we de leerling dus vooral complimenten geven. Het is tenslotte net kerst geweest. De ouders zijn verrast, het kind krijgt thuis een pluim en fietst de volgende dag een stuk lichter naar school. Misschien blijven de ouders een volgende keer zelfs weg.

Dus ik vertel dat dochterlief misschien niet uitblinkt in mijn vak, maar dat haar houding in de les voorbeeldig is en dat, als ze goed haar huiswerk maakt, ze het jaar zeker zal halen. Een prachtkind is het. Zo sociaal! Vader, die tot dat moment onderuit hing, af en toe mompelde en de moeder op halfwakkere momenten bijviel, schiet overeind: ‘Ik was ook nooit een ster in wiskunde’, roept hij. ‘Ik ben een typische alphaman’. Zijn vrouw herstelt hem: ‘Let nou even op, lieverd. Deze meneer is van geschiedenis.’

dinsdag 15 december 2009

Dag Sinterklaasje

Waar normaal gesproken elk lesuur heilig is, is op de dag van het sinterklaasbezoek alles even anders. Klassen worden uitgeroosterd om een uur lang Sinterklaas aan te horen die in de gymzaal, zitkuil, aula of het atrium leerlingen bij zich roept, die vermanend of bewonderend toespreekt en ze een presentje of een handvol pepernoten meegeeft. Als de bel gaat, vertrekt de luidruchtige bende in verwarring richting de lokalen.

Dat is voor autistische kinderen gevaarlijk, zo komt naar voren uit een recente discussie. Deze kinderen moeten de Sint en zijn pietengevolg duidelijk zien vertrekken, om te voorkomen dat ze zich de komende maanden nog dikwijls afvragen waar het circus zich verscholen houdt. Ze zien in elke bebaarde geschiedenisdocent een Sinterklaas en verwachten iedere ochtend een chocolademuis in hun schoen. Autisten behoeven structuur. Ze willen de Sint zien komen (zie ginds komt de stoomboot) en ze willen de Sint zien gaan (dag sinterklaasje, da-aag, da-aag). Een afgerond en duidelijk geheel alstublieft, anders is het verwarrend.

Maar het Sinterklaasfeest is toch sowieso alles behalve duidelijk? Want wie is toch die man die begin december het kindervlees komt snijden? Sinds de Amsterdamse onderwijzer Jan Schenkman in 1850 in zijn boekje Sint Nicolaas en zijn knecht gewag maakte van de heilige die per stoomboot uit Spanje kwam en terzijde gestaan werd door een zwarte adhd-er in een pagepakje, is Nederland het spoor bijster. Er valt geen touw aan dit toneelstuk vast te knopen. Als je kinderen écht wilt helpen, neem ze dan niet langer in de maling en schaf deze onzinnigheid af. En gooi dan gelijk de doos kerstballen, engelenhaar en lichtgevende rendieren in de kliko.

Ik keek niet vreemd op toen onze Argentijnse kroonprinses riep dat ons kikkerland identiteitloos is. Want waarin, behalve in onze christelijke wortels, zit dan onze eigenheid in die kakofonische decembertradities met pepernootstrooiende Moren, katholieke heilige met schimmel, Germaanse bomen en flikkerende arrensleeën in de voortuin?

Als Sinterklaas nou in een steeg gevonden wordt, doodgeschoten, is dat niet helder genoeg voor de kinderen? Als we maar duidelijk laten zien dat de schuldige pietenbende in het gevang verdwijnt, dan is er toch niets aan de hand? Klaar. Afgelopen. Niet meer over praten.

Sint arriveerde op onze school met een sigaar in de hand en zijn werkmijter op. Het scheen dat hij de avond tevoren een sinterklazenborrel teveel had gedronken en nu worstelde met een kater. Daarom riep hij telkens: ‘Hou je mond, rotkinderen! Ik heb barstende koppijn!’. Hij toog met drie pieten langs de lokalen, verstoorde de lessen en stuitte op geïrriteerde docenten in bloedhete lokalen. De goedheiligman leunde zwaar op zijn staf. Het was duidelijk dat hijzelf ook twijfelde aan de traditie waarvan hijzelf de kern vormde.

De baard begon steeds meer te jeuken en de mijter zat te strak. Na het rondje lokalen (‘Hoi, meneer Posthumus!’) en de terechtstellingen in de aula, streek ik bezweet neer in de personeelskamer - de mijter af en de baard nog half voor.

Ik word sindsdien door heel veel kinderen begroet alsof ik Sinterklaas ben en niet meneer Posthumus. Wat ik ook probeer, de leerlingen zijn er in hun verwarring van overtuigd dat Sinterklaas nu geschiedenis geeft. Blijkbaar heb ik niet duidelijk genoeg afscheid genomen. Of zou het helpen als ik de baard afdoe?

dinsdag 1 december 2009

Papierfabriek onderwijs

Ik moest hard lachen toen ik hoorde van de docent die ’s ochtends zijn postvak opende, de paperassen ongezien verscheurde en in de prullenbak gooide. Als zijn team in de late middag vergaderde, was hij al op weg naar huis. Het was wel eens gebeurd dat hij nog even buiten langs het raam wandelde en het team met een brede armzwaai een goede avond wenste. Ajuus, paraplu! Uitzonderlijk gedrag, maar tegelijk tekenend voor de dikke laag frustratie die de laatste jaren gegroeid is over docerend Nederland. Scholen zijn papierfabrieken geworden waarin teveel vergaderingen belegd worden en elk plan in diezelfde richting wordt instinctief weggewuifd.

De Volkskrant is pas gestart met de Onderwijsagenda, een online onderzoek naar de grootste problemen in het Nederlandse onderwijs. Er wordt gretig op gereageerd en de eerste resultaten bevestigen het beeld: van alle ergernissen staat de administratieve rompslomp bovenaan. Uit de vele reacties op de website blijkt dat docenten zich vooral willen bezighouden met lesgeven. Kennisoverdracht is taak nummer één van de leerkracht, zo is de algemene opvatting.

De reacties verbazen mij helemaal niet. Het gelamenteer over neventaken is zo gewoon, dat het bijna bij de schoolcultuur is gaan horen. Niet zelden staat dat extra werk in verband met de hete adem van de inspectie. Schoolbesturen krijgen poep in de broek als het woord inspectie valt. Deze onderwijswaakhond is vooral geïnteresseerd in procedures en protocollen en krijgt kwijl in de bek als een school het ‘Nieuwe Leren’ (waarin leerlingen zelf verantwoordelijk zijn voor het leerproces) omarmt. De inspectie gaat kwispelen als ze ziet dat scholen zich ontwikkelen in de door de inspectie gewenste richting en dat de school de boel procedureel op orde heeft, dus als de papierfabriek nog meer papier produceert.

Ik herinner mij nog goed de conclusies van commissie-Dijsselbloem in 2008. De overheid had zich niet te bemoeien met de inrichting van de school. Bovendien maakte de werkgroep korte metten met het Nieuwe Leren. Is het niet wonderlijk, het gemak waarmee dat rapport als een prop de prullenbak in verdween? Veel scholen dansen naar de pijpen van de inspectie en zetten alles op poten om tegen wil en dank reeds achterhaalde onderwijsideeën te implementeren. Het is toch van de zotte!

Momenteel schiet onderwijzend kikkerland zijn geweren leeg op de Onderwijsraad, omdat die in zijn nieuwste adviezen aanstuurt op tijdschrijven. Het onderwijs moet doelmatiger ingericht worden en als docenten hun activiteiten nou eens keurig bijhielden in een kladblok, zou een eerste stap gezet zijn. De klachtengolf was te voorspellen. Er is niets mis met efficiëntie, maar als de heren en dames van de raad één dag mee hadden gelopen op een willekeurige school, dat was hun duidelijk geworden dat dit idee met hoongelach ontvangen zou worden. Nóg meer papierwerk!

Minister Plasterk nam snel afstand van het advies, opgejaagd door de klachten uit het veld. Afgelopen zaterdag schreef hij niet in het advies van de Onderwijsraad te geloven.

En toch.

Ik vermoed dat het systematisch bijhouden van je tijdsbesteding best goed uit zou kunnen pakken voor de leerkrachten. Als de volgekrabbelde kladblokken eenmaal bestudeerd zouden worden, zou immers al snel blijken dat iedereen teveel uren maakt. Docenten zouden met recht neventaken kunnen weigeren. Sorry, ik ben vanmiddag niet aanwezig op de teamvergadering. Mijn tijd is op. Dus ajuus paraplu.

dinsdag 17 november 2009

‘Homo oké, maar homoseks, nee dank u’

Vorige week zaterdag gaf minister Plasterk het startschot voor het project ‘Homo in de Klas’, dat jongeren in de onderbouw van vier gereformeerde scholen een wat genuanceerdere kijk op het fenomeen homoseksualiteit moet geven. En terecht, want homofilie wordt nog te vaak geassocieerd met gay parades en relnichterij. In veel orthodox-christelijke kringen is homoseksualiteit bovendien uit den boze. De projectontwikkelaars proberen dit taboe te doorbreken. Er komt zelfs een christelijke homo langs op de scholen! Een echte!

Toevallig vindt tegelijkertijd op mijn school het jaarlijks terugkerende project ‘relaties’ plaats. Ook homoseksualiteit komt aan bod, maar niet tot ieders genoegen. Twee jaar geleden richtte een dominee uit een naburig dorp zich in zijn zondagse gebed tot God met de vraag of hij wilde waken over de school, omdat die zich waagde aan een netelig onderwerp. We hebben het project godzijdank overleefd.

Toen eerder dit jaar in het Gelderse Emst een basisschooldocent ontslagen werd na zijn mededeling dat hij homoseksueel was, was het aan de politiek daar iets zinnigs over te zeggen. Dat viel nog niet mee. Het verbod op discriminatie, ons heilige artikel 1, staat hiermee immers op gespannen voet met de vrijheid van onderwijs die zegt dat iedereen een school vanuit een eigen grondslag mag oprichten. Minister Ter Horst kwam tot de onduidelijke conclusie dat iemands geaardheid niet mee mag spelen in het aannamebeleid van een school. Wel mag de school van de medewerkers eisen de grondslag ‘niet belachelijk of ongeloofwaardig’ te maken. Erg duidelijk is dat niet. Nee, dit gesodemieter knelt als een te strakke leren broek.

Want wat als het schooluitgangspunt de bijbel is? God doceerde Mozes vanuit de ontmoetingstent dat homoseksualiteit een gruweldaad is en dat de beoefenaars ervan gedood moeten worden. Ze hebben het aan zichzelf te wijten! Loyaal zijn aan dit vers uit Leviticus insinueert onthouding van de seksuele praktijk. Sorry Henk, maar zeg eens eerlijk: we weten dat je homo bent, maar dóe je het ook met je man? Dat zou de doodsteek voor je geloofwaardigheid zijn, niet waar? Homo oké, maar homoseks, nee dank u.

De combinatie christelijk en homo kan doodongelukkig maken en daarom is het goed dat de homoseksuele knuppel in het christelijke hoenderhok geslingerd wordt. Het is een feit dat in het darmstelsel geen bevruchting plaatsvindt, maar waarom zou het niet een natuurlijke geaardheid zijn? Homo ben je niet enkel om dwars te liggen. Vijf tot tien procent van de kerkelijke gemeente is homoseksueel, als dat aantal al niet verkleind is door verstoting uit de kudde. Ook in veel Friese christelijke dorpen wordt homoseksulateit nog steeds niet volledig geaccepteerd. Juist voor homoseksuele pubers zou een taboedoorbreking een zegen zijn - projecten als ‘Homo in de Klas’ en ons schoolproject ‘relaties’ dienen dat doel.

Toen ik twee jaar geleden tijdens het project met mijn groep een ‘echte homo’ ontving in het klaslokaal, raakten we in gesprek over typische homodingen. Homomannen kleden zich beter dan heteromannen, werd gezegd. Ik riep: en homo’s roken sigaretten en hetero’s roken shag en ik haalde mijn buil tabak tevoorschijn. Toen ik even later de groep vertelde van de dag dat mijn vader er achter kwam dat ik rookte, maakte ik een vergissing. Ik zei: “Mijn vader ontdekte een pakje sigaretten in mijn jas en zei…”. Eén van mijn leerlingen aarzelde niet en vulde in: “Jelte, ben je homo?”

woensdag 4 november 2009

'Meneer, waarom geeft u niet het vak toekomst?'

Eén van mijn leerlingen vroeg mij deze week: ‘Maar meneer, waarom geeft u niet het vak toekomst? Wat moeten we met geschiedenis?’ Ik legde hem uit dat er een aanzienlijke kans aanwezig is dat hij en zijn klasgenoten een baan zullen krijgen die op dit moment nog niet eens bestaat. De wereld verandert razendsnel en in onvoorspelbare richtingen. De tien banen waar momenteel de meeste mensen voor gevraagd worden, bestonden vijf jaar geleden nog niet. Hoe zou ik het vak toekomst kunnen geven als die in nevelen is gehuld?

Zeker, ook in de geschiedenis kamp je met slecht zicht, maar wát we er van weten helpt ons om de valkuilen te mijden waar onze voorouders in kukelden. Meer nog leert het ons de moderne wereld te kennen. Kennen we haar geschiedenis niet, dan begrijpen we haar huidige toestand niet en zijn we in onze steun aan die wereld op voorhand vleugellam. Met dit argument was mijn vak tegenover de groep leerlingen verdedigd, maar toch bleef de pientere vraag van die snotaap in mijn hoofd nagalmen. Want inderdaad, waar bereiden we onze leerlingen op voor? Doen we dat eigenlijk wel goed?

Kinderen die dit jaar hun eerste stappen in het voortgezet onderwijs zetten, beginnen vanaf ongeveer 2020 met werken en vieren in 2064 hun zevenenzestigste verjaardag in een wereld vol goederen en diensten waar nu nog geen namen voor zijn en problemen die we nooit als problemen herkenden. Deze leerlingen zullen niet veertig jaar voor dezelfde baas werken. Ze werken voor vijf, tien of zelfs vijftien bazen tot ze, ergens na hun zeventigste, stoppen met werken. De wereld waarin ze leven is snel, voortdurend in verandering, kent een ‘information overload’ en vereist gepaste vaardigheden. En dan doel ik uiteraard niet op blind duimtypen of simultaanchatten.

Nee. Volgens mij moeten docenten op de eerste plaats leerlingen leren hóe je moet leren. Hoe verwerf je kennis en hoe sla je die op? Kinderen moeten bedreven raken in het benaderen van teksten en het filteren van informatie: welke gegevens zijn belangrijk en welke nutteloos? In de 21ste eeuw is eigenlijk iedereen redacteur. Elk blogt, uploadt en netwerkt er op los. Kinderen moeten leren de grote stroom informatie kritisch te beoordelen, te gebruiken en te delen.

Ook moeten we zoveel mogelijk ruimte bieden aan de creativiteit van leerlingen. Dat kan binnen elk vak. Kern van de zaak is dat leerlingen de kans geboden wordt op een eigen, authentieke manier naar dingen te kijken. Geef de leerlingen problemen, geen kant en klare oplossingen. Spreek hun verbeeldingskracht aan en prikkel ze creatief na te denken. Deze nieuwe eeuw vereist aanpassingsvermogen en oplossingsgerichtheid, dus creatieve geesten.

Het is de vraag of het huidige vakkenaanbod de leerlingen een gedegen voorbereiding geeft op de toekomst. Ik denk van wel. Of beter gezegd: ik denk niet dat het huidige curriculum een solide opleiding in de weg staat. De veranderingen moeten in eerste instantie binnen de vakken plaatsvinden. Niettemin is het ondenkbaar dat het onderwijssysteem blijft zoals het is. Maar laten we in hemelsnaam niet weer in dezelfde valkuil trappen. Voordat we nieuwe onderwijswegen inslaan, zullen we die eerst grondig moeten onderzoeken. Die les hebben we inmiddels toch wel geleerd?

dinsdag 20 oktober 2009

Hyperouders en tongen met de hond

Twee weken geleden zette ik mijn vraagtekens bij het oormerken van kinderen. Aangezien adhd’ers, dyslectici en anders geëtiketteerden de laatste jaren als paddestoelen uit de grond schieten, meende ik er verstandig aan te doen dit onderwerp aan te snijden. Er zijn immers heel wat kanttekeningen bij te maken. Mensen staan op dit onderwerp lijnrecht tegenover elkaar, zo blijkt uit de talloze reacties die ik op mijn column kreeg. Zelfs ouders van zorgleerlingen verschillen van mening. Voor de één is een diagnose een zegening, voor de ander een last.

Nochtans vraag ik me af waar de opvallende toename van het aantal zorgleerlingen de laatste decennia uit voortkomt. Begin dit jaar liet Stichting Farmaceutische Kengetallen weten dat het gebruik van adhd-medicatie in een jaar met 25 procent is gestegen. Vergeleken met 2002 is er zelfs een totale toename van 249 procent! Die adhd’ers komen toch niet uit de lucht vallen?

Is adhd een modeziekte? Is er sprake van overdiagnose? Daarover bestaan twijfels. Ouders willen erg graag dat alles goed gaat met hun kind. Dat is heel normaal. Maar soms willen ze dat té graag. Elke afwijking van het normale kan een reden voor ouders zijn om aan de bel te trekken. Als hun kind niet goed meekomt op school, dan móet er toch wel wat aan de hand zijn? Deze zogenaamde ‘hyperouders’ kijken vreemd op als blijkt dat hun kind helemaal niets mankeert.

Maar het is tegelijk niet ongewoon dat een arts op basis van slechts vermoedens wel medicatie voorschrijft. Zij hebben in de regel te weinig tijd om een diagnose te stellen en de GGZ heeft meestal lange wachtlijsten. Dus: stop er maar Ritalin in en we kijken even hoe het gaat. Geen diagnose, wel aan de pillen en de ouders tevreden, want hun vermoeden bleek niet onterecht.

Het fenomeen hyperouder is in Amerika al wat ouder en wordt beschreven in het boek ‘A Nation Of Wimps’ (2008) van de Amerikaanse psychologe Marano. Doordat jonge kinderen tegen de boze wereld worden beschermd, kunnen ze in hun studententijd psychologische problemen, zoals angststoornissen ontwikkelen, volgens de psychologe. Ritalingebruik onder Nederlandse studenten is overigens heel gewoon: maar liefst 7 procent gebruikt het. Voor de concentratie, zeggen ze. Of gewoon voor de lol.

Steeds meer ouders geloven heilig in de maakbaarheid van hun kind en televisieprogramma’s als ‘Dr. Phil’ of ‘Opvoeden doe je zo’ stimuleren dat. Marano legt uit dat deze bijna dwangmatige bescherming en sturing van het succes van een kind gemakkelijk kan leiden tot aandachtsstoornissen als adhd. Dus niet alleen al het feit dat de overbezorgde ouders heel snel de arts opzoeken, maar ook het feit dat zij hun kind niet vrij genoeg laten, kan een verklaring zijn voor de enorme toename van het aantal met adhd gediagnosticeerde kinderen.

‘Liefdevolle verwaarlozing’ is de oplossing volgens psycholoog Kohnstamm. Laat een kind lekker aanklooien, rondrennen of dromen. Stap niet gelijk met die kleine dromer naar de huisarts en zet dat kind gewoon in die vieze zandbak vol bacteriën! En ga niet sámen in het klimrek! Kinderen moeten immers de consequenties van hun misstappen leren kennen. Een kind móet af en toe een blauwe plek oplopen, nu en dan een flinke pol gras eten en af en toe tongen met de hond. Daar word je sterk van.

dinsdag 6 oktober 2009

‘Ik heb ADHD en dus ben ik druk’

Kortgeleden maande ik een tweedeklasser tijdens mijn uitleg tot stilte, maar het meisje protesteerde heftig. ‘Maar meneer, ik heb ADHD en dus bén ik druk. Daar kan ik niets aan doen!’ Ik heb haar uitgelegd dat ze, net als iedereen, gewoon haar mond moet houden als ik iets uitleg. Ze sputterde nog even tegen, maar ging akkoord.

Vroeger was dit gewoon ‘een druk kind’, maar tegenwoordig plakken we er een naamkaartje op. Resultaat: de leerling legitimeert wangedrag met een professioneel gediagnosticeerde afwijking. Erg handig, zo’n stempel. Ik herinner mij een telefoongesprek met een moeder. Nadat bij haar kind ADHD was vastgesteld, had zij zich ook laten onderzoeken en ja hoor, u raadt het al meneer, ook ADHD. Nou, dat verklaarde dan mooi waarom het thuis allemaal niet zo soepel liep.

In het onderwijs hangt aan steeds meer leerlingen een label, zodat we daar allemaal fijn rekening mee kunnen houden. Niet dat er tegenwoordig meer zorgleerlingen zijn dan vroeger. Zeker niet! Waar een leerling vroeger gewoon ‘niet zo goed in taal‘ was, heeft hij nu ‘dyslexie’ op het voorhoofd staan, een aandoening die de dyslecticus zelf niet eens kan schrijven! Iemand die vroeger ‘een beetje vreemd’ was, heeft nu een PDD-NOS-label in het oor hangen. Wat een vreemde naam, PDD-NOS. Echt iets voor een vreemd kind, niet waar? Wat betekent die afkorting eigenlijk? Pervasive Developmental Disorder - Not Otherwise Specified. Meent u dat nou? Het is dus nu officieel een vreemd kind? Dat is wel zo prettig om te weten. Dat het officieel is, bedoel ik.

Natuurlijk, zorgleerlingen verdienen speciale aandacht. Ouders en scholen stellen alles in het werk om hen zo goed mogelijk te helpen. Zo is er de rugzakleerling die stapeltjes bankbiljetten voor bijvoorbeeld ambulante begeleiding in zijn knapzak meetorst. Verder krijgen dyslectici en discalculici (zij die moeite met getallen hebben) toetsen op reuzenformaat en extra tijd om de toets te maken. Docenten worden bovendien steevast goed ingelicht over de kinderen, zodat ze niet vreemd opkijken als een leerling plotseling door het lokaal stuitert. Deze bijzondere aandacht is terecht, maar of die extra poen altijd het gewenste resultaat oplevert, vraag ik mij af.

Het bestempelen van een groep leidt tot vooroordelen. Aha, zij heeft ADHD, dus is ze druk en snel afgeleid. Deze drogredenering werkt inderdaad ook andersom, zoals bij de tweedeklasser van zonet: maar meneer, zo bén ik nu eenmaal! Achter een stempel is het goed schuilen. Daarom prijkt op het toetspapier van de dyslecticus de hoofdletter D (jawel, van dyslexie), zeggende: ik kan nu eenmaal niet schrijven, dus wilt u mijn spelfouten door de vingers zien?

Uiteindelijk mankeert elk kind wel iets. Zijn de ouders niet gescheiden, dan is er wel sprake van een bruine pleister-allergie. Is er geen faalangst, dan is er wel een ziek huisdier. Maar een etiket leidt tot vooroordelen, wordt aangewend als excuus en werkt zonder twijfel door in het hoofd. Als iemand dik genoemd wordt, gaat dat tussen de oren spelen. Als iemand zegt dat ik er bleekjes uitzie, dan voel ik me terstond misselijk. Waarom zou dat anders zijn als iemand het label ADHD opgeplakt krijgt? Maar meneer, zo bén ik dus! Officiéél!

dinsdag 22 september 2009

Het reanimeren van een verdronken koe

Meestal heb ik mijn ogen nog halfopen als ik de personeelskamer in de vroege ochtend binnenstap, maar dat duurt gewoonlijk niet lang. Ik druk koffie in een plastic beker, loop door naar mijn postvak en vind mijn weg via trappen en gangen naar mijn lokaal. Er is geen tijd om achterover te leunen, want de eerste bel is al gegaan en het peloton tweedeklassers trekt het lokaal binnen. Een etui gaat door de lucht. Er valt een stoel. Ik hoor mezelf denken: Nu scherp zijn! Anders wordt het muiten en krijg je de kogel. Het loopt goed af. Ik ben klaarwakker en slechts licht gewond als de bel gaat. Ik gebruik de adempauze van enkele minuten om mijn wonden te verzorgen en dan dendert alweer een nieuw vuurpeloton het lokaal binnen.

In de pauzes word ik aan de mouw getrokken en een tussenuur is handig voor overleg. Naarmate de dag vordert taant de gewilligheid. Een achtste uur havo 4 is soms als het reanimeren van een verdronken koe, terwijl je zelf nog in het water ligt. Ik zag eens een poster waarop stond: jammer dat schooltijd alleen maar achteraf de leukste tijd van je leven is. Leerlingen hebben er doorgaans niet veel zin in. En bovendien hebben Nederlandse docenten het buitengewoon druk, volgens de nieuwste cijfers van de Organisatie van Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO).

De klassen zijn te groot en het rooster te vol. Inderdaad, de productiviteit van de Nederlandse docent is relatief hoog, maar dat is geen nieuws. En dat er de komende twintig, dertig jaar niet genoeg leraren zullen zijn om een einde te maken aan deze situatie, is evenmin nieuws. Ruim de helft van de docenten is momenteel ouder dan vijftig en zoveel jonge docenten zijn er niet te vinden.

Toch blijven de adviseurs van Plasterk monter. Onderwijs moet weer uitdagen tot excellentie, aldus de denktank Kennisinvesteringsagenda tot 2016. Plasterk wil af van de lauwe pis in het onderwijs: we moeten weer voorop lopen in de vaart der volkeren! Maar als er nauwelijks jongeren te porren zijn voor een baan in het onderwijs, hoe moet die ‘boost’ dan gerealiseerd worden? Wie moet het ‘maatwerk’ leveren, waar de adviesgroep in zijn stukken gewag van maakt? Ik kan het allemaal niet meer met elkaar rijmen. De docenten geven teveel lesuren aan te grote klassen, de buienradar toont ons de donkere wolken van het lerarentekort en Plasterk en de zijnen wensen maatwerk en excellentie!

Waar gaat het dus heen? Inderdaad, naar leerpleinen waar drie klassen tegelijk werken aan van alles en nog wat en waar de docent gedegradeerd is tot coach en bijgestaan wordt door een assistent om de orde te handhaven. Hoe kunnen we anders al die leerlingen nog bergen? De adviezen van commissie Dijsselbloem en de negatieve verhalen van ervaringsdeskundigen ten spijt, leerpleinen, dat klinkt ook mijn bestuur wel hip in de oren.

Hoewel in de brainstormsessies over de nieuwbouw het woord leerplein alleen in negatieve context viel, vatte een bestuurslid de dag als volgt samen: ‘Fijn dat de leerpleinen genoemd zijn, want dat is inderdaad waar we heen moeten!’

Niet dertig, maar zestig of negentig leerlingen bij elkaar? Nou, schiet mij dan maar meteen neer.

dinsdag 8 september 2009

Sms: Geschdns vn Psthms. Gaap!

Het schoolgebouw is wakker geschud uit zijn zomerslaap. De vakantie is afgelopen en alles en iedereen glijdt als vanzelf in de schoolse routine. De directie teert op een zomercursus ‘oplossinggericht coachen’, de docenten draaien braaf hun lessen, de leerlingen wringen zich in de pikorde en achter de coulissen roeren zich de ouders.

Want ouders denken graag mee.

Uit een recente publicatie van het ouderblad J/M blijkt dat ouders zo hun twijfels hebben over het voortgezet onderwijs. Ze betrappen de docent op spelfouten, vinden dat de regels op scholen te soepel zijn en pleiten voor herinvoering van strafregels. Hoewel het me toeschijnt dat in eerste instantie de ouders zelf voor bepaalde regels verantwoordelijk zijn, verbaas ik me ook wel eens over schoolregels.

Een voorbeeld.

Havo 4-leerlingen van onze school, die vorig jaar maximaal twee punten onder de overgangsnorm zaten, kwamen in aanmerking voor het zogenaamde havo 4 plus project. Zij mogen dit jaar meedraaien met havo 5 en kunnen via herkansingen alsnog hun overgang bewerkstelligen. Een soepele schoolregel dus die leerlingen schijnbaar eindeloos laat herkansen. Goed voor de doorstroom. Uiteraard. Goed voor het niveau? Ik vrees van niet.

Maar ouders doelen niet op dit soort schoolregels als ze spreken van ‘te soepele regels’. Ouders geven uiteindelijk niet zo om niveau als hun kind de kans krijgt vlot door te stromen. Wat bedoelen ze dan wel? Geen hoofddeksels op in het lokaal? U en meneer in plaats van jij en Koos? Honderd keer ‘ik mag niet sms’en tijdens de les’ in het schrift als strafmaatregel?

Die pet op – het zal me een worst wezen. Maar het is wel ‘u’ en ‘meneer’, alstublieft! Vorig jaar was er een tweedeklasser die, als ik hem tegenkwam in de gang, dikwijls mijn voornaam door zijn beugel sliste, maar zich dan razendsnel uit de voeten maakte, omdat hij wist dat hij een regel overtrad. Meegaand in zijn spielerei rende ik dan soms achter de boosdoener aan, terwijl ik hem toeriep: ‘Het is meneer Posthumus, jongeman!’.

Mp3-spelers en mobieltjes horen tijdens de les in de tas. Maar waar ik ooit met veel pijn en moeite een diploma blindtypen haalde, hebben mijn leerlingen zichzelf het blind sms’en aangeleerd. Onder hun tafel, buiten mijn blikveld, terwijl ze quasi-geïnteresseerd mijn verhaal over de homo habilis aanhoren, gaat hun opponeerbare duim tekeer en sturen ze zonder naar het schermpje te kijken een tekstbericht naar een kameraad elders in het schoolgebouw: Geschdns vn Psthms. Gaap! Een prop papier met bericht zie je nog door de lucht vliegen, maar een sms-bericht is onzichtbaar. Trouwens, het zijn de ouders die hun kind toestaan de mobiele telefoon en de mp3-speler mee naar school te nemen. Dat bedoel ik dus!

Een nieuw schooljaar. De oude routine.

Hoewel.

Het damestoilet is in de vakantie plotseling het herentoilet geworden en andersom. Door een emancipatoire lobby hebben de dames nu meer ruimte en een grotere spiegel. Ik kan mijn kont nauwelijks keren en moet mij in allerlei bochten wringen voor een grote boodschap in de kleine en een kleine boodschap in de grote pauze. Zou dit een resultaat zijn van een cursus die de directieleden deze zomer hebben gevolgd?

dinsdag 25 augustus 2009

Ich rauche

Roken is niet meer hip. Uit een Limburgs onderzoek blijkt dat steeds minder scholieren een sigaret opsteken. Het aantal rokende tweedeklassers is tussen 1998 en 2006 gedaald van 22 naar 8 procent. Nieuwe trends als comazuipen, pillenslikken en pornosurfen zijn in opkomst, maar gelukkig is roken ‘zó 1998’. Niemand zo gevoelig voor de mode als de middelbare-schoolleerling. Hoewel, ook schoolbesturen zijn ontvankelijk voor trends. Vanaf dit jaar behoort de rookruimte voor docenten op de school waar ik werk tot het verleden. Dat hing in de lucht.

Waar anderen werken, mag niet gerookt worden, zo luidt de tabakswet sinds 1 januari 2004. Scholen mogen wel een rookruimte hebben, maar zijn dat volgens de wetboeken niet verplicht. Gooi daar nog een scheut trendgevoeligheid van het schoolbestuur bij en voor je het weet stapt een directielid voor de eerste en laatste keer hoestend de rookkamer binnen met de definitieve mededeling dat de rookruimte gaat verdwijnen.

Toch hebben velen vast nog vers in het geheugen dat de docent in het lokaal een sigaret, een sigaar of pijp opstak. En misschien wel twee per uur. Daar moeten leerlingen tegenwoordig om grinniken. Stel je voor! Op een koude winterochtend, eerste uur Duits: de kachel aan, de ramen beslagen en achter het bureau stopt de docent zijn pijp. Ich rauch. Du rauchst. Paf! Paf! Wir rauchen. Oude wandkaarten, die je nog wel tegenkomt, opgeborgen in de geheimzinnige kasten en ruimtes die schoolgebouwen nou eenmaal hebben, zijn van kleur verschoten. ‘Europa in 1648’ ligt er versuft bij en de biologieplaat ‘In sloot en plas’ is vertroebeld. De geelgerande waterkever zwemt verwoed door de teersloot en de nicotineplas. De vergeelde wandkaarten zijn van de lokaalmuren verdwenen toen ook de rokende leraren uit het zicht van de leerling raakten.

Regelgeving verplichtte hen de tabak buiten de lesruimte te roken. De muren kregen een nieuwe lik verf, het meubilair werd vervangen en aan de muren verschenen nu en dan posters over hoe slecht roken wel niet is. De verslaafde docent hing een tijdlang in tussenuren stiekem uit het raam, rookte nog even op de gang, stak lange tijd nog rustig een sigaret op in de lerarenkamer, maar uiteindelijk belandde de steeds kleiner wordende groep in het zogenaamde ‘rookhok’ waarvan de muren wel erg dicht op elkaar stonden.

Maar nu is die ruimte met haar vergeelde gordijnen en bruin aangeslagen luchtfilter definitief gesloten. De rokers spartelden even tegen, beriepen zich op hun individuele vrijheid, maar legden zich opvallend snel bij het besluit neer. De docent heeft een voorbeeldrol, roken leidt tot irritaties, rokers verzuimen gemiddeld vijf dagen per jaar meer en bovenal: ze stinken. Ook de roker zelf vindt het niet prettig om naast een naar rotte eieren riekende zwerver te wachten op de bus.

(Zelf gruwelde ik als leerling van de docent die gehurkt aan mijn tafel een vraagstuk uitlegde, terwijl ik mezelf dwong alleen door mijn mond te ademen, omdat hij de geur van koffie die te lang heeft gestaan en sigarettenrook in mijn gezicht ademde)

Ik en mijn rokende collega’s zijn een bedreigde soort. Wilt u ons nog zien? Vanaf dit schooljaar zullen we ons in de pauzes naar de rookzone op het plein begeven, terug in het zicht van de leerlingen. Maar die vinden roken gelukkig toch niet meer cool.