woensdag 28 december 2011

De deur uit, de hort op, de wereld in

Toen ik wakker werd van de wekker op mijn telefoon, meende ik in het wegvallende licht opeens iemand in de onbekende kamer te zien. Het was pikkedonker. Vergiste ik me? Ik wachtte even en luisterde scherp. Ik hoorde niets. Maar toen ik mijn mobiel weer aandrukte, verscheen in het vaalblauwe licht van het schermpje rechts van mijn bed het gezicht van de jongste zoon van mijn gastgezin: ,,Hallo Jelte.’’

Dat begon lekker. Ik had de wekker net een half uur te vroeg laten afgaan om me nog even te kunnen omdraaien…

Afgelopen week was ik met twaalf leerlingen uit vwo 5 op uitwisseling in Duitsland. Ik logeerde bij een Duitse collega en haar gezin, mijn twaalf volgelingen bij leerlingen van de ontvangende school. Veel leerzamer wordt het niet. Als je kinderen een taal wilt leren, is de beste school een land waar die taal de lijm van de dag is. Overigens, vergeleken met de Italiaanse en Duitse leerlingen spraken mijn leerlingen het beste Engels.

Wie heeft ooit bedacht dat films en series op de Duitse televisie nagesynchroniseerd moesten worden?

Binnen het zogenaamde Multilateral School-Partnership Project (MSP) bezoeken leerlingen van mijn school scholen in Duitsland, Engeland, Italië, Polen en Hongarije. Het project staat garant voor een geweldige ervaring, nieuwe vriendschappen en zelfs nieuwe liefdes. Toen in de bus terug mij de verhalen over het eindfeest ter ore kwamen, begreep ik dat uitwisseling ook de uitruil van speeksel kan betekenen.

Internationalisering, nietwaar?

We bezochten een school in het Duitse stadje Fritzlar, dat werd gesticht door Bonifatius die zo’n twintig jaar later bij Dokkum door de Friezen werd vermoord. Het is fraai hoe op zo’n netwerkproject de historische lijnen samenkomen.

Elke school koppelt de uitwisselingsweek aan een thema. Het onderwerp in Duitsland was de integratie van gehandicapten. Op voorhand een zwaar thema, maar in de praktijk zeer de inspanning waard. De leerlingen gingen bijvoorbeeld proefondervindelijk met een rolstoel door de stad, ontwierpen aangepaste huizen, kamers en meubels, hoorden een lezing van een oud-parlementslid en bezochten een dovenschool. De brief met adviezen die enkele leerlingen schreven, is inmiddels gelezen door de burgemeester van de stad.

Heftigste ervaring was het bezoek aan het DialogMuseum in Frankfurt waar we negentig minuten lang in de wereld van een blinde liepen, in volledig donkere ruimtes, gestuurd door een gids. Eerst paniekerig, later kalmer kwamen we - zonder een hand voor ogen te kunnen zien - door een jungle, over een brug en in een muziekruimte. We voelden een waterval, gingen per motorboot de Main over, bestelden drinken in een bar en we voetbalden met een belletjesbal. Geen enkel licht. Alles zwart. We vertrouwden op de geleidende stem, onze blindenstok en de schouders van elkaar. De gidsen waren zelf blind, maar begeleiden ons alsof ze alles zagen.

De leerlingen waren geweldig. Eindelijk leerde ik ze eens kennen buiten het schoolgebouw. Ik was blij te merken dat het gewoon mensen zijn. En vooral: levensgenieters. Er wordt naar mijn smaak soms te krampachtig vastgehouden aan het lesrooster. Eens de deur uit, de hort op, de wereld in stuit vaak op veel bezwaren, terwijl er zoveel te leren valt buiten het lokaal. Voor docent en leerling.

Mijn eigen school was ik vergeten. Ik dacht er niet meer aan, kwam daar niet meer aan toe. Ik wende aan het gastgezin, zoals ogen aan het donker. Ik vond het niet vreemd dat de jongste zoon naast mijn bed een legpuzzel maakte. toen ik de laatste ochtend wakker werd.

Toen ik enkele uren later mijn koffer sloot, vond ik eronder mijn rode correctiepen. Oh ja. Toetsen nakijken. School. Het is waar ook. Met een zucht stapte ik die dag de bus in.

dinsdag 13 december 2011

Alan November - Who Owns The Learning?

Mijn column over 'lesbazen' van 13-12-11 ging over Alan November. Hier de lezing die hij hield voor TEDx - zijn verhaal hier is nagenoeg gelijk aan het verhaal dat ik in Birmingham van hoorde. 


zondag 11 december 2011

Wringend onderwijs



We kregen de lijst met asperger-adviezen per mail. Over hoe we om moeten gaan met die ene autistische jongen. De jongen over wie het elke pauze gaat. Door wie docenten met de handen in het haar zitten. Van wie collega's wakker liggen. Ik herlas de aanwijzingen onlangs en merkte dat ik ernstig tekort schiet. Ik vind mezelf een goede docent, maar hier ben ik mee aan. Mijn anders zo betrouwbare instinct is in deze niet afdoende. Dit is niet mijn pakkie-an. 

Toch verwacht het kabinet met de herziening van het passend onderwijs nogal wat van scholen en docenten. Als het aan de onderwijsminister ligt wordt er de komende jaren 300 miljoen euro bezuinigd op passend onderwijs. Dat betekent dat zorgspecialisten uit het onderwijs verdwijnen en dat de last op de schouders van scholen en docenten komt te liggen. Scholen krijgen een zorgplicht en docenten worden verplicht hun deskundigheid op het zorgvlak uit te breiden.

Zal je zien: loop ik straks in een witte jas door het schoolgebouw, de zakken bol van pillenstrips en injectienaalden. In de pauzes deel ik ritalin uit op het plein. In tussenuren stel ik diagnoses en schrijf ik medicijnen uit. 

Soms wens ik dat de jongen in kwestie een aan/uit-knop zou hebben. Als een radio. De klas is afhankelijk van het gedrag van de stoorzender en de reactie van de docenten daarop. Even uit die jongen. Klik. Die ene keer dat ik hem wegstuurde bracht een wel zeer aangename rust in de groep. Maar dat is niet een structurele oplossing.

Ik lees de e-mail. 'Wees voorzichtig met geuit gevoel. Het uiten van vijandigheid, kritiek of overbetrokkenheid werkt niet goed. Deze emoties worden niet begrepen en werken benauwend.’ Wel, ik weet dat ik me erg bestraffend, maar tegelijk ook erg begaan naar de jongen toe heb uitgedrukt. Foute boel dus. Van mij wordt een zakelijke reactie verwacht; een neutrale middenweg. Maar hoe pareer je dan die storende opmerkingen?

Verder: ‘Gebruik zoveel mogelijk visuele ondersteuning.’ Nou, dat heb ik gemerkt. Toen ik onlangs een fragment uit de BBC-serie ‘Rome’ liet zien waarin Julius Caesar met drieëntwintig messteken wordt vermoord, sprong onze vriend bijna van zijn stoel van enthousiasme omdat er zoveel bloed vloeide. ‘Dit vind ik mooi, meneer!’, riep hij, ‘Al dat bloed! Wow!’

Niet de visuele steun die de gebruiksaanwijzing bedoelde.

Ook al heb ik met hem afgesproken dat hij alleen nuttige vragen stelt die betrekking hebben op de stof, gaat de vinger om de haverklap de lucht in. Onlangs sprak ik over de laatste ijstijd. Opeens een driftige vinger in de lucht: ‘Meneer! Nu heb ik écht een belangrijke vraag!’. De klas zucht. ‘Geloofde Einstein in God?’

‘Hij denkt heel concreet’, lees ik. Aha. Dus dát was er aan de hand toen ik het Egyptische dodenboek aan de klas uitlegde: de symboliek ontging hem. ‘Maar meneer!’, klonk het door de klas, ‘kan hij dat monster met de krokodillenkop dan niet met superpowers in elkaar slaan, of zo?’ De klas zucht. Superpowers? In elkaar slaan? Ik heb geen antwoord.

Ik begin mij te ergeren. Niet aan die lieve jongen, maar aan de ontstane situatie: ik doceer een klas van vijfentwintig leerlingen, maar er wordt van mij verwacht de les zo te boetseren dat die ene jongen het kan volgen. Ik moet ongewenst gedrag stoppen, maar mag niet kritisch zijn. Ik moet stof in kleine stukjes aanbieden, korte instructies geven, terwijl de vwo-groep tot veel meer in staat is. Ik moet vooral niet teveel zelfstandigheid vragen, maar dat is juist wat ik van vwo-leerlingen verwacht. Ik sta in een spagaat: kies ik voor die ene jongen of voor de groep?

Het wringt aan alle kanten. Ik zal aan mijn deskundigheid moeten werken, vrees ik.

(gepubliceerd in de Leeuwarder Courant op 01-11-11)

zaterdag 3 december 2011

Roe noch koe van afgebladderde stadsduif


Als een kind niet een buizerd van een kiekendief kan onderscheiden, niet een eik van een berk, of een kikker van een pad, moeten we ons dan zorgen maken? Er zijn mensen die denken van wel. Volgens die mensen zouden teveel kinderen lijden aan een ‘natuurtekortstoornis’. Vorig jaar verscheen het boek ‘Last Child In The Woods’ van de Amerikaanse auteur Richard Louv waarin een kleine knul uit San Diego zegt: ‘Ik speel liever binnen, want daar zitten de stopcontacten.’ Belachelijk natuurlijk. Met een beetje laptop of smartphone kun je de hele dag de natuur in.

Twee weken geleden sprak ook Jelle de Jong, directeur van IVN, de vereniging voor natuur- en milieueducatie, in dagblad Trouw zijn zorg uit. Het natuurtekort leidt bij kinderen tot ADHD, depressies, obesitas en concentratieproblemen, schrijft hij. Meer dan de helft van de Nederlandse kinderen woont in de stad. Met hun spelcomputer. En hun smartphone. Het enige groen is de plantenbak die aan de reling van het kleine balkon vijf hoog achter hangt. De enige vogel is een afgebladderde stadsduif die roe noch koe kan zeggen, die leeft op een patat- en frikandeldieet en die daarmee het balkon onder schijt. Maar de kinderen kunnen wél goed spellen, schampert De Jong. Hij beseft niet dat hij daarmee toch klinkt als een optimist.

Jelle de Jong ziet een taak voor scholen. Ik doe mijn best. Regelmatig onderbreek ik mijn les om te wijzen op het gevogelte dat langs het lokaal wappert. Ik leer ze het melancholische lied van de merel en de felle rollers van het winterkoninkje te onderscheiden. Ik tover fragmenten van de geweldige serie ‘The Life of Birds’ van Sir David Attenborough op het scherm. Over de liervogel die het geluid van een kettingzaag imiteert, of de prieelvogel die een baltsplaats als een sprookjeskasteel bouwt. En ik geef geschiedenis.

Ik besef, het is niet afdoende. De kinderen zouden weer dat Kameleon-elan moeten krijgen. Die Hielke-en-Sietse-geestdrift van een gezonde blos op de wangen en van mam smeerde zes boterhammen met spek voor de jongens en hup, daar gingen de donderjagers het water op! Er zijn vast nog kinderen die de weilanden in trekken, op zoek naar avontuur. Maar de trend is nu eenmaal dat kinderen liever online avontuur zoeken. Dáárin vluchten ze: in Windows in plaats van in een weiland; ze consumeren Apple in plaats van appels die ze stiekem stelen uit de boomgaard. Zijn er nog kinderen die enthousiast worden van de geur van gier? Zijn er nog kinderen die de sensatie herkennen van een vollopende laars, omdat opeens blijkt dat er een gat in de hak zit?

Als het gaat om maatschappelijke problematiek zien mensen niet zelden ‘een taak voor het onderwijs’, maar zoals vaak vormen de eisen die gesteld worden door de inspectie een praktisch bezwaar. Er is immers nauwelijks tijd om naar buiten te gaan met leerlingen. Onderwijs is altijd een kwestie van prioriteiten stellen. Als je vindt dat kinderen beter moeten leren schrijven en rekenen, dan blijft er minder tijd over voor biologie.

Afgelopen vrijdag gaf ik het zevende uur les aan een VWO 6 groep die geen pap meer kon zeggen. Buiten scheen de zon en tussen de verkleurende herfstbladeren van de bomen naast school ontwaarde ik een ekster. Nadat ik mijn, uhum, jawel, mijn smartphone op de computerspeakers had aangesloten en die voor het open raam hield, liet ik het digitale geluid van de vogelsoort horen. Vanuit het groen kwam de ekster, gelokt door het geluid, aanvliegen, steeds dichterbij, totdat de vogel op enkele meters van het lokaal zat en zich prachtig liet zien. De leerlingen zwegen en keken. Het was het hoogtepunt van de les.  

(gepubliceerd in de Leeuwarder Courant op 18-10-11)