maandag 31 maart 2014

Glasnost / Geschiedenis van alledaagse dingen / Van Benenwagen tot Bolide

Klik hier voor een opname van mijn zesde bijdrage aan het radioprogramma Glasnost. Of kijk hier en ontdek wat het geweldige programma nog meer te bieden heeft. 

Je kan mijn les ook meelezen:


Van benenwagen tot bolide - de geschiedenis van transport over weg 

Organiseer een loopwedstrijd tussen een bosjesman uit de Kalahari-woestijn en een antilope, je zult zien, de bosjesman wint. Na een 8 uur durende achtervolging maakt het beest zijn naam waar, de antilope raakt uitgeput, valt om en krijgt een speer in de witte dot die z’n kont is.

Het zijn de huidige jagers-verzamelaars uit de Kalahari-woestijn die ons laten zien dat de mens van nature een duurloper is. Te voet gingen we op jacht, te voet verlieten we Afrika en te voet trokken we door de eerste graanvelden. Eigendommen sjouwden we mee. Afstanden werden in ons land tot de invoering van het metrieke stelsel, begin 19e eeuw, nog uitgedrukt in ‘uren gaans’. De wereld op loopafstand was een kleine wereld van dorp en omringende bossen, velden en akkers.

In de moeiteloze loop van de tijd werden de benen ontlast. Op verschillende plekken werd het wiel uitgevonden. Zware objecten werden eerst op stammen gerold, maar die stammen werden assen, waaraan ronde schijven draaiden. Op de Aziatische steppe deed men spaken in de wielen. Plots liepen zaken op rolletjes. In de oude Amerikaanse beschavingen werd het wiel ook uitgevonden, maar, althans voor zover we weten, alleen voor kinderspeelgoed.

Ook dieren ontlastten de mens. Ongeveer 4000 jaar voor onze jaartelling werden in het huidige Kazachstan de eerste paarden bereden. Het verklaart misschien waarom kort daarop in de Balkan zo’n 600 landbouwsteden leegliepen: men vluchtte voor de oprukkende cavalerie.

Het wiel en het paard. Gooi ze in de geschiedenisblender en je hebt een gouden combinatie. De eerste strijdwagens ontstonden in Mesopotamië. Sindsdien hebben paard en wagen de mens altijd gediend, in tijden van vrede, in tijden van oorlog.

De Romeinen legden in hun tijd 400.000 kilometer wegen aan. Alle wegen leidden inderdaad naar Rome. Om de 20 kilometer kon een paard ingewisseld worden bij een posthuis. Reizen deed men verder met karren, koetsen en wagens, of, nog steeds, te voet.

Dat bleef zo in de Middeleeuwen, hoewel met het wegvallen van de Romeinse vrede de wegen verslechterden en reizen een gevaarlijke onderneming werd. De meest populaire koets was vanaf de 15e eeuw de ‘kocsi szekér’ (kotsie sèkier) uit de Hongaarse plaats Kocsi vanwaar ook de keizerlijke postservice vertrok. Van Kocsi werden de woorden ‘koets’ en ‘coach’ afgeleid. 

En dan gaat het in Engeland stomen en piepen. In 1825 werden de eerste 500 mensen per trein vervoerd. De boeren vreesden dat de koeien zure melk gingen geven, want de trein, die van Stockton naar Darlington ging, raasde voort met een duivelse snelheid van … 24 kilometer per uur. De snelste trein anno 2014 rijdt in Japan en kan 24 keer sneller, zo’n 580 kilometer per uur. De Japanse melk moet wel erg zuur zijn.

Eind 19e eeuw is het tijd voor de automobiel. Nadat mevrouw Benz 80 kilometer in de uitvinding van haar man had afgelegd, ging de auto het wegvervoer domineren. Sinds 2010 rijden er meer dan een miljard auto’s rond op de aarde. Dat is een onvoorstelbare rij auto’s die 10 keer de afstand tot de maan overbrugt. 

Auto’s werden statussymbool. Auto’s werden afgod. Mensen werden dikker. En kijk nou, sommige auto’s praten. Sommige parkeren zichzelf. In Silicon Valley rijden zelfs auto’s zonder chauffeur.

Zijn we dan nog wel duurlopers? Ja, we maken een lunchwandeling met collega’s, maar nemen de auto naar het werk. Op zaterdagochtend rennen we in het plantsoen het vet van het lijf, maar een uur later parkeren we onze stinkende bolide voor de supermarkt en laden die vol met prooi uit de supermarktdiepvries.

De les: De rollen zijn omgedraaid. Door de komst van de auto zijn we geen duurlopers meer. Sterker, we worden antilopen, achternagezeten door onze eigen prooi uit de supermarktvakken en de snackbar. Nog even en we vallen uitgeput om.

dinsdag 4 maart 2014

Glasnost / Geschiedenis van alledaagse dingen / Van Kleitablet tot Tablet

Klik hier voor een opname van mijn zesde bijdrage aan het radioprogramma Glasnost. Of kijk hier en ontdek wat het geweldige programma nog meer te bieden heeft. 

Je kan mijn column ook meelezen:


Van kleitablet tot tablet: de geschiedenis van het geschreven woord 

Een van de allereerste Soemerische schrijftekens lijkt op een aspirine. Het is een kleien handelsfiche, voorzien van een ingekerfd plusteken. De aspirine vertegenwoordigde één schaap.

Zulke kleine fiches werden bewaard in een dichtgebakken, ronde envelop van klei, de bulla. Op de buitenkant van de klei-envelop werden, om twijfel voorkomen, symbolen van de inhoud geschreven. Juist. Zie daar: schrijftekens. Dat gedoe met de kleifiches en de envelop bleek stompzinnig. Waarom niet gewoon een cirkel met een plusje schrijven als je schaap bedoelde? De homo sapiens had een ontiegelijk lange tijd zonder schrift gekund, maar aldus werd ongeveer 5000 jaar geleden het schrift geboren. De Soemeriers schreven hun spijkerschrift met rietstengels op kleitabletten.

Wie las dat schrift? Priesters en administrateurs. Handelaren waarschijnlijk. Dat deden ze meestal luidop. Vermoedelijk werd er heel lang alleen maar luidop gelezen. Alexander de Grote las een brief in stilte. Een brief van zijn moeder. Toen een vriend over zijn schouder mee ging lezen, legde Alexander zijn ring op de lippen van de vriend om de vertrouwelijkheid van de brief te benadrukken. Alexander was ook filosoof.

De Egyptenaren en de bewoners van de Indus-vallei namen het schrift van de Soemeriërs over en gaven er een kekke draai aan. Zo werd klei papyrus. Spijkerschrift werd hiërogliefenschrift. Geheel op zichzelf ontstond het schrift ook in China en in Midden-Amerika. Trouwens, omdat het eerste schrift ontstond in samenlevingen waarin de graanproductie centraal stond – gaan veel oude teksten over bier. Vooral over uitbetaling in bier. Het waren mooie tijden, die van het vroege schrift.

De slimme Egyptenaren ontwikkelden binnen hun schrift een systeem van 24 symbolen die enkele lettergrepen weergaven. Dit systeem werd overgenomen en veranderd in de Sinaï en daarna weer getransporteerd naar Fenicië. Verwarrend inderdaad, maar eenvoudigweg kunnen we zeggen dat zowel het Hebreeuws, het Arabisch en het Grieks – dus ook het Cyrillische en het Latijnse alfabet –  afgeleid zijn van dit Fenicische schrift.

Zie daar, het alfabet. Alef en Beth. Os en huis, in het Fenicisch. Toen de Grieken de letters overnamen, verviel die betekenis. De Grieken voegden als eersten klinkers toe en gingen van links naar rechts schrijven. Daarna gingen de Romeinen er mee aan de haal. Hun Latijnse alfabet, eerst nog zonder de J, V en W, vormt de basis van eigenlijk alle westerse talen. Ook Kelten en Germanen gingen hun talen schrijven in het Latijn, in plaats van bijvoorbeeld in Runen.

Het Latijn was ook de taal van de Middeleeuwen. Schrijven was monnikenwerk. Buiten de kerk heerste analfabetisme. Zelfs Karel de Grote – die het schrijven enorm stimuleerde – was zelf ongeletterd. Een handtekening zette hij wel, maar onzeker als een kind dat z’n eerste woordjes schrijft.

Ach, en toen… Toen drukte de Duitser Johannes Gutenberg halverwege de 15e eeuw met losse letters een Bijbel. Europa werd geletterd. Humanisten schreven dat het een lieve lust was. Mensen verdwaalden in verhalen. Men sloot zich op met een boek. Men huilde bij een gedicht. Deed ontboezemingen in dagboeken. Las nieuws in kranten. Quatsch in roddelbaden. En toen: computers. E-readers. Tablets. En internet. Publiceren werd van iedereen – het computerscherm een eindeloos kleitablet.

De les: elke keer als je een aspirine neemt, denk dan even aan de Soemeriers, die ook graag bier dronken en met een soortgelijk tabletje een schaap kochten en zo het schrift uitvonden.