zaterdag 18 december 2010

Puberbrein

Het is een doordeweekse avond ergens in het land – een voorlichtingsavond op een willekeurige school. Een aula vol ouders. Het ruikt naar koffie en teveel parfum.

Er zullen twee sprekers komen. De directeur zal de vele onduidelijkheden rond de Tweede Fase uitleggen en een docent biologie zal de nieuwste kennis rond de ontwikkeling van de hersenen van pubers presenteren. Samen staan ze naast het spreekgestoelte. De directeur met gespannen grijns en de docent biologie die de microfoon test, maar nog zonder resultaat. De projector staat aan. Het grote scherm laat lezen: ‘Het puberbrein. Een borrelende chaos’.

Als een conciërge nieuwe batterijen in de microfoon heeft gedaan en een knoeperharde piep de fronsen op de ouderlijke gezichten nog wat dieper heeft gemaakt, steekt de biologiedocent van wal.

Hij vertelt dat pubers lange tijd kleine volwassenen waren. Dat was een vergissing. Het puberbrein is nog lang niet klaar. Tot je vijfentwintigste levensjaar is de hersenpan nog volop aan de kook. Heel veel verbindingen moeten nog worden gelegd en overbodige verbindingen moeten nog worden verbroken.

Het zijn met name de nieuwe verbindingen die de boel flink opschudden en dan in het bijzonder nieuwe verbindingen in de prefrontale cortex, het gebied direct achter het voorhoofd. Dit deel heeft in de evolutie de mens tot mens gemaakt en gaat over het inzicht in de gevolgen van onze handelingen. Het helpt ons te kunnen vooruitdenken en impulsen te onderdrukken. De biologiedocent concludeert: ‘Leerlingen vinden het dus moeilijk te plannen en hebben af en toe last van uitspattingen.’

Rumoer. Ouders gniffelen. Fijn te weten dat het met die hersenkwab te maken heeft, maar die conclusie hadden zij al lang getrokken.

De biologiedocent gaat verder. Het scherm toont een doorsnede van de hersenen. Achterin is iets rood gekleurd. ‘Het cerebellum, oftewel de kleine hersenen’, verklaart de spreker. ‘Pubers hebben hun emotionele huishouden nog niet op orde, snappen grapjes verkeerd en begrijpen sociale signalen maar half’.

Weer gegrinnik en knikkende hoofden. Herkenning in de zaal.

Volgende dia. De stem: ‘En dan de stofjes. Melatonine en dopamine. Melatonine maakt ons slaperig – bij pubers wordt dit slaaphormoon plotseling twee uur later aangemaakt. Ze gaan laat naar bed en zijn ’s ochtends om acht uur slaperig, chagrijnig en niet scherp. Door dopamine gaan pubers experimenteren en gevaarlijke dingen doen. Dat kun je niet tegenhouden.’ De spreker sluit af met een flauwe grap. ‘Soms denk ik wel eens, pubers lijken op borrelende vulkanen die elk moment kunnen uitbarsten. En zo zien ze zichzelf ook het liefst: de hele dag een beetje roken en dan ook nog horen dat ze actief zijn!’

Dan is het pauze. Met koffie en koekje.

De ouders mompelen. Dat was oud nieuws. Uitspattingen, emoties boven verstand, misverstanden in de communicatie, niet planmatig zijn, niet zelfstandig kunnen werken, geen verantwoordelijkheidsgevoel, niet uit bed kunnen komen: dat zijn inderdaad hun kinderen. Dat wisten ze al lang.

Als iedereen weer zijn plaats heeft gevonden, begint de directeur. ‘Uw kinderen beginnen dit jaar in klas vier met de Tweede Fase. In de Tweede Fase ligt de nadruk op zelfstandig werken. Ze krijgen aan het begin van elke periode lesplanners uitgedeeld en zijn zelf verantwoordelijk voor hun leerproces. Omdat we de lessen zoveel mogelijk om acht uur laten beginnen – lekker vroeg d’r voor! – hebben ze ’s middags tijd om hun taken af te maken. En u zult zien: dat kúnnen ze.’

De ouders maken aantekeningen op de meegebrachte informatieboekjes en stellen na afloop braaf vragen. In de auto terug naar huis zeggen ze: ‘Herkenbaar verhaal van die biologiedocent. Mooi ook dat onderwijsvernieuwing tegenwoordig zoveel rekening houdt met het puberbrein… Of zo.’