woensdag 28 december 2011

De deur uit, de hort op, de wereld in

Toen ik wakker werd van de wekker op mijn telefoon, meende ik in het wegvallende licht opeens iemand in de onbekende kamer te zien. Het was pikkedonker. Vergiste ik me? Ik wachtte even en luisterde scherp. Ik hoorde niets. Maar toen ik mijn mobiel weer aandrukte, verscheen in het vaalblauwe licht van het schermpje rechts van mijn bed het gezicht van de jongste zoon van mijn gastgezin: ,,Hallo Jelte.’’

Dat begon lekker. Ik had de wekker net een half uur te vroeg laten afgaan om me nog even te kunnen omdraaien…

Afgelopen week was ik met twaalf leerlingen uit vwo 5 op uitwisseling in Duitsland. Ik logeerde bij een Duitse collega en haar gezin, mijn twaalf volgelingen bij leerlingen van de ontvangende school. Veel leerzamer wordt het niet. Als je kinderen een taal wilt leren, is de beste school een land waar die taal de lijm van de dag is. Overigens, vergeleken met de Italiaanse en Duitse leerlingen spraken mijn leerlingen het beste Engels.

Wie heeft ooit bedacht dat films en series op de Duitse televisie nagesynchroniseerd moesten worden?

Binnen het zogenaamde Multilateral School-Partnership Project (MSP) bezoeken leerlingen van mijn school scholen in Duitsland, Engeland, Italië, Polen en Hongarije. Het project staat garant voor een geweldige ervaring, nieuwe vriendschappen en zelfs nieuwe liefdes. Toen in de bus terug mij de verhalen over het eindfeest ter ore kwamen, begreep ik dat uitwisseling ook de uitruil van speeksel kan betekenen.

Internationalisering, nietwaar?

We bezochten een school in het Duitse stadje Fritzlar, dat werd gesticht door Bonifatius die zo’n twintig jaar later bij Dokkum door de Friezen werd vermoord. Het is fraai hoe op zo’n netwerkproject de historische lijnen samenkomen.

Elke school koppelt de uitwisselingsweek aan een thema. Het onderwerp in Duitsland was de integratie van gehandicapten. Op voorhand een zwaar thema, maar in de praktijk zeer de inspanning waard. De leerlingen gingen bijvoorbeeld proefondervindelijk met een rolstoel door de stad, ontwierpen aangepaste huizen, kamers en meubels, hoorden een lezing van een oud-parlementslid en bezochten een dovenschool. De brief met adviezen die enkele leerlingen schreven, is inmiddels gelezen door de burgemeester van de stad.

Heftigste ervaring was het bezoek aan het DialogMuseum in Frankfurt waar we negentig minuten lang in de wereld van een blinde liepen, in volledig donkere ruimtes, gestuurd door een gids. Eerst paniekerig, later kalmer kwamen we - zonder een hand voor ogen te kunnen zien - door een jungle, over een brug en in een muziekruimte. We voelden een waterval, gingen per motorboot de Main over, bestelden drinken in een bar en we voetbalden met een belletjesbal. Geen enkel licht. Alles zwart. We vertrouwden op de geleidende stem, onze blindenstok en de schouders van elkaar. De gidsen waren zelf blind, maar begeleiden ons alsof ze alles zagen.

De leerlingen waren geweldig. Eindelijk leerde ik ze eens kennen buiten het schoolgebouw. Ik was blij te merken dat het gewoon mensen zijn. En vooral: levensgenieters. Er wordt naar mijn smaak soms te krampachtig vastgehouden aan het lesrooster. Eens de deur uit, de hort op, de wereld in stuit vaak op veel bezwaren, terwijl er zoveel te leren valt buiten het lokaal. Voor docent en leerling.

Mijn eigen school was ik vergeten. Ik dacht er niet meer aan, kwam daar niet meer aan toe. Ik wende aan het gastgezin, zoals ogen aan het donker. Ik vond het niet vreemd dat de jongste zoon naast mijn bed een legpuzzel maakte. toen ik de laatste ochtend wakker werd.

Toen ik enkele uren later mijn koffer sloot, vond ik eronder mijn rode correctiepen. Oh ja. Toetsen nakijken. School. Het is waar ook. Met een zucht stapte ik die dag de bus in.

dinsdag 13 december 2011

Alan November - Who Owns The Learning?

Mijn column over 'lesbazen' van 13-12-11 ging over Alan November. Hier de lezing die hij hield voor TEDx - zijn verhaal hier is nagenoeg gelijk aan het verhaal dat ik in Birmingham van hoorde. 


zondag 11 december 2011

Wringend onderwijs



We kregen de lijst met asperger-adviezen per mail. Over hoe we om moeten gaan met die ene autistische jongen. De jongen over wie het elke pauze gaat. Door wie docenten met de handen in het haar zitten. Van wie collega's wakker liggen. Ik herlas de aanwijzingen onlangs en merkte dat ik ernstig tekort schiet. Ik vind mezelf een goede docent, maar hier ben ik mee aan. Mijn anders zo betrouwbare instinct is in deze niet afdoende. Dit is niet mijn pakkie-an. 

Toch verwacht het kabinet met de herziening van het passend onderwijs nogal wat van scholen en docenten. Als het aan de onderwijsminister ligt wordt er de komende jaren 300 miljoen euro bezuinigd op passend onderwijs. Dat betekent dat zorgspecialisten uit het onderwijs verdwijnen en dat de last op de schouders van scholen en docenten komt te liggen. Scholen krijgen een zorgplicht en docenten worden verplicht hun deskundigheid op het zorgvlak uit te breiden.

Zal je zien: loop ik straks in een witte jas door het schoolgebouw, de zakken bol van pillenstrips en injectienaalden. In de pauzes deel ik ritalin uit op het plein. In tussenuren stel ik diagnoses en schrijf ik medicijnen uit. 

Soms wens ik dat de jongen in kwestie een aan/uit-knop zou hebben. Als een radio. De klas is afhankelijk van het gedrag van de stoorzender en de reactie van de docenten daarop. Even uit die jongen. Klik. Die ene keer dat ik hem wegstuurde bracht een wel zeer aangename rust in de groep. Maar dat is niet een structurele oplossing.

Ik lees de e-mail. 'Wees voorzichtig met geuit gevoel. Het uiten van vijandigheid, kritiek of overbetrokkenheid werkt niet goed. Deze emoties worden niet begrepen en werken benauwend.’ Wel, ik weet dat ik me erg bestraffend, maar tegelijk ook erg begaan naar de jongen toe heb uitgedrukt. Foute boel dus. Van mij wordt een zakelijke reactie verwacht; een neutrale middenweg. Maar hoe pareer je dan die storende opmerkingen?

Verder: ‘Gebruik zoveel mogelijk visuele ondersteuning.’ Nou, dat heb ik gemerkt. Toen ik onlangs een fragment uit de BBC-serie ‘Rome’ liet zien waarin Julius Caesar met drieëntwintig messteken wordt vermoord, sprong onze vriend bijna van zijn stoel van enthousiasme omdat er zoveel bloed vloeide. ‘Dit vind ik mooi, meneer!’, riep hij, ‘Al dat bloed! Wow!’

Niet de visuele steun die de gebruiksaanwijzing bedoelde.

Ook al heb ik met hem afgesproken dat hij alleen nuttige vragen stelt die betrekking hebben op de stof, gaat de vinger om de haverklap de lucht in. Onlangs sprak ik over de laatste ijstijd. Opeens een driftige vinger in de lucht: ‘Meneer! Nu heb ik écht een belangrijke vraag!’. De klas zucht. ‘Geloofde Einstein in God?’

‘Hij denkt heel concreet’, lees ik. Aha. Dus dát was er aan de hand toen ik het Egyptische dodenboek aan de klas uitlegde: de symboliek ontging hem. ‘Maar meneer!’, klonk het door de klas, ‘kan hij dat monster met de krokodillenkop dan niet met superpowers in elkaar slaan, of zo?’ De klas zucht. Superpowers? In elkaar slaan? Ik heb geen antwoord.

Ik begin mij te ergeren. Niet aan die lieve jongen, maar aan de ontstane situatie: ik doceer een klas van vijfentwintig leerlingen, maar er wordt van mij verwacht de les zo te boetseren dat die ene jongen het kan volgen. Ik moet ongewenst gedrag stoppen, maar mag niet kritisch zijn. Ik moet stof in kleine stukjes aanbieden, korte instructies geven, terwijl de vwo-groep tot veel meer in staat is. Ik moet vooral niet teveel zelfstandigheid vragen, maar dat is juist wat ik van vwo-leerlingen verwacht. Ik sta in een spagaat: kies ik voor die ene jongen of voor de groep?

Het wringt aan alle kanten. Ik zal aan mijn deskundigheid moeten werken, vrees ik.

(gepubliceerd in de Leeuwarder Courant op 01-11-11)

zaterdag 3 december 2011

Roe noch koe van afgebladderde stadsduif


Als een kind niet een buizerd van een kiekendief kan onderscheiden, niet een eik van een berk, of een kikker van een pad, moeten we ons dan zorgen maken? Er zijn mensen die denken van wel. Volgens die mensen zouden teveel kinderen lijden aan een ‘natuurtekortstoornis’. Vorig jaar verscheen het boek ‘Last Child In The Woods’ van de Amerikaanse auteur Richard Louv waarin een kleine knul uit San Diego zegt: ‘Ik speel liever binnen, want daar zitten de stopcontacten.’ Belachelijk natuurlijk. Met een beetje laptop of smartphone kun je de hele dag de natuur in.

Twee weken geleden sprak ook Jelle de Jong, directeur van IVN, de vereniging voor natuur- en milieueducatie, in dagblad Trouw zijn zorg uit. Het natuurtekort leidt bij kinderen tot ADHD, depressies, obesitas en concentratieproblemen, schrijft hij. Meer dan de helft van de Nederlandse kinderen woont in de stad. Met hun spelcomputer. En hun smartphone. Het enige groen is de plantenbak die aan de reling van het kleine balkon vijf hoog achter hangt. De enige vogel is een afgebladderde stadsduif die roe noch koe kan zeggen, die leeft op een patat- en frikandeldieet en die daarmee het balkon onder schijt. Maar de kinderen kunnen wél goed spellen, schampert De Jong. Hij beseft niet dat hij daarmee toch klinkt als een optimist.

Jelle de Jong ziet een taak voor scholen. Ik doe mijn best. Regelmatig onderbreek ik mijn les om te wijzen op het gevogelte dat langs het lokaal wappert. Ik leer ze het melancholische lied van de merel en de felle rollers van het winterkoninkje te onderscheiden. Ik tover fragmenten van de geweldige serie ‘The Life of Birds’ van Sir David Attenborough op het scherm. Over de liervogel die het geluid van een kettingzaag imiteert, of de prieelvogel die een baltsplaats als een sprookjeskasteel bouwt. En ik geef geschiedenis.

Ik besef, het is niet afdoende. De kinderen zouden weer dat Kameleon-elan moeten krijgen. Die Hielke-en-Sietse-geestdrift van een gezonde blos op de wangen en van mam smeerde zes boterhammen met spek voor de jongens en hup, daar gingen de donderjagers het water op! Er zijn vast nog kinderen die de weilanden in trekken, op zoek naar avontuur. Maar de trend is nu eenmaal dat kinderen liever online avontuur zoeken. Dáárin vluchten ze: in Windows in plaats van in een weiland; ze consumeren Apple in plaats van appels die ze stiekem stelen uit de boomgaard. Zijn er nog kinderen die enthousiast worden van de geur van gier? Zijn er nog kinderen die de sensatie herkennen van een vollopende laars, omdat opeens blijkt dat er een gat in de hak zit?

Als het gaat om maatschappelijke problematiek zien mensen niet zelden ‘een taak voor het onderwijs’, maar zoals vaak vormen de eisen die gesteld worden door de inspectie een praktisch bezwaar. Er is immers nauwelijks tijd om naar buiten te gaan met leerlingen. Onderwijs is altijd een kwestie van prioriteiten stellen. Als je vindt dat kinderen beter moeten leren schrijven en rekenen, dan blijft er minder tijd over voor biologie.

Afgelopen vrijdag gaf ik het zevende uur les aan een VWO 6 groep die geen pap meer kon zeggen. Buiten scheen de zon en tussen de verkleurende herfstbladeren van de bomen naast school ontwaarde ik een ekster. Nadat ik mijn, uhum, jawel, mijn smartphone op de computerspeakers had aangesloten en die voor het open raam hield, liet ik het digitale geluid van de vogelsoort horen. Vanuit het groen kwam de ekster, gelokt door het geluid, aanvliegen, steeds dichterbij, totdat de vogel op enkele meters van het lokaal zat en zich prachtig liet zien. De leerlingen zwegen en keken. Het was het hoogtepunt van de les.  

(gepubliceerd in de Leeuwarder Courant op 18-10-11)

woensdag 16 november 2011

Vacature: docent op St. Eustatius


Hij slaapt ’s nachts buiten, in zijn hangmat. Als hij ’s ochtends even voor zevenen de lichtschakelaar in de docentenkamer aanklikt, duurt het een kwartier voordat het licht ook werkelijk aangaat. Soms is de airco kapot en is het boven de 30 graden in het gebouw. Af en toe valt een tafelblad van een schooltafel en steken spijkers in de lucht. Leerlingen verstaan hem nauwelijks. Hij verstaat de leerlingen nauwelijks. Er trekken regelmatig tropische stormen en orkanen voorbij. Dan is het zaak water en kaarsen in huis te hebben. Het is iets meer dan een maand geleden dat mijn schoonvader naar St. Eustatius vertrok om daar wiskunde te doceren.

Op 10 oktober 2010 kwam aan de Nederlandse Antillen als land een einde. Aruba, St. Maarten en Curaçao werden onafhankelijke landen binnen het Koninkrijk der Nederlanden, terwijl de kleine Antillen, Bonaire, St. Eustatius en Saba een status aparte kregen, die van bijzondere gemeente. Sindsdien raken de eilandbewoners verstrikt in een spinnenweb van Nederlandse regeltjes. Kamer van Koophandel? Wat zegt u? Voedsel en Waren Autoriteit? Pardon? Een formulier aanvragen? Hoezo? Gemeenten zijn papierfabrieken – de Antilliaanse eilandengroep nu dus ook. 

De ontwikkelingen worden in beeld gebracht in de televisieserie ‘Caribisch Nederland’ die op zaterdagmiddag door de NTR wordt uitgezonden. Het beeld dat naar voren komt: de eilandcultuur van de kleine Antillen botst vooralsnog met de Nederlandse intenties. Tja, zoals plotseling die blonde Hollandse kaaskoppen handenwrijvend op die tropische eilanden verschijnen met de opdracht de boel eens flink op de schop nemen, dat ís ook even slikken. De laatste keer dat we er verschenen liep het uit op onderdrukking. 

De serie richt zich vooral op St. Eustatius. Al vrij snel na de eenwording kwam op de middelbare school aldaar een Nederlandse directeur die de teugels flink aanhaalde. En niet ten onrechte. Leerlingen doen gemiddeld zes jaar over het vmbo en het slagingspercentage ligt onder de 30%. In Nederland is het niet vreemd als bijna 100% van de vmbo-kandidaten slaagt.

Op ‘Statia’ zijn de mensen gewend rustig aan te doen. Te laat komen is zo gewoon als op tijd komen voor ons. De schoolklok loopt zelfs vijf minuten achter ter compensatie. Maar met de komst van het nieuwe schoolhoofd gebeurt het niet meer straffeloos. Hij introduceerde de strafmiddag. Een meisje zegt: ‘I heard that last strafmiddag there were like 50 children.’ Ze verwacht dat binnenkort de hele school op strafmiddag moet komen.

Met name de taal is een groot probleem. Nu St. Eustatius een bijzondere gemeente is geworden worden de leerlingen geacht examen in het Nederlands te doen. De leerlingen zien het niet zitten. Bijna iedereen spreekt Engels. ‘I don’t even know what the word voorbereiden means. It’s really bad…’, zegt een ander meisje. 

De nieuw aangestelde politiechef is trouwens ook een Nederlander. Hij verwierf al spoedig de bijnaam ‘Mr. Lock Up’, omdat hij plotseling gebruik ging maken van de vier gevangeniscellen op het politiebureau. Nederlandse examens, strafwerkmiddag, protocollen, procedures en opsluitingen! – de Nederlanders maken zich niet bij iedereen geliefd. Het zijn betweters wordt gezegd. Men verwijt hen arrogantie. Maar dat is onterecht. 

De Nederlandse docenten doen hun stinkende best goed onderwijs te bieden, alle moeilijkheden ten spijt. Het loon dat de docenten ontvangen is soms wel 1000 euro minder dan hun loon in Nederland, terwijl de prijzen op het eiland sinds de nieuwe status alleen maar stijgen. Dat is mede de oorzaak van het docententekort. Als Nederland de nieuwe gemeenten serieus neemt, ligt daar een eerste opdracht. 

Mijn schoonvader boekt overigens gestaag vooruitgang. Een leerling vroeg bijles! Dat hij niet kwam opdagen is niet erg. Het is een eerste stap. 


(gepubliceerd in de Leeuwarder Courant op 04-10-11)

maandag 31 oktober 2011

'Geloof u dáárin?'

In 1848 werd de vrijheid van onderwijs in Thorbeckes grondwet vastgelegd; in 1917 kregen de confessionelen de felbegeerde financiële gelijkstelling. Nu, bijna een eeuw later, staat het veelbesproken artikel 23, dat de vrijheid van onderwijs garandeert, ter discussie. De Onderwijsraad is door de Tweede Kamer zelfs benaderd het artikel op de korrel te nemen. Eind dit jaar komt de raad met een advies.

‘Maar waarom geeft u dan les op een christelijke school, als u dít gelooft?’, vraagt een meisje links in de klas. ‘Ik vond dat jullie de waarheid maar eens moesten leren’, zeg ik grappend, om meteen daarna duidelijk te maken dat over het ontstaan van het heelal, van onze planeet en van de mens diverse theorieën naast elkaar bestaan.

‘Dus u gelooft in de… in de uh…’, het meisje twijfelt – ik help haar. ‘In Darwins evolutietheorie, bedoel je?’ ‘Ja, die ja’, zegt ze. ‘Gelooft u dáárin?’ Ik wind er geen doekjes om en zeg: ‘Nou, ik vind die theorie inderdaad zeer aannemelijk. Waarom? Vanwege de fossiele vondsten, de snavels van de vinken op de Galapagoseilanden en de onmetelijke tijd. Heb je enig idee wat er in 13,7 miljard jaar kan gebeuren? In die  oceaan van tijd? 100 jaar, ok, een eeuw, dat snappen we. Maar een miljoen, of laat staan een miljard jaar! Dat is veel te veel voor ons voorstellingsvermogen…’        

Tja, de prehistorie. Hoe vallen de australopithecus, de homo habilis en de homo erectus te rijmen met de christelijke grondslag van de school? Adam en Eva waren toch zeker geen kleine aapachtige mensjes? Hoe doen ze dat eigenlijk bij biologie? Waar komt die flora en fauna vandaan? En bij aardrijkskunde? Er zitten toch echt fossiele resten in de aardlagen. 

Mag mijn school eisen stellen aan mijn overtuigingen? Toen ik solliciteerde werd er wel naar gevraagd. Ik heb eerlijk geantwoord. Ik ga niet meer naar de kerk, maar heb wel een christelijke opvoeding gehad en christelijk onderwijs genoten. Er zijn scholen in het land die verwijzen naar artikel 23 als ze personeel of leerlingen weigeren of schorsen. In 2008 mocht een katholieke school een stagiaire met hoofddoek weigeren. In 2009 werd een homoseksuele docent in Emst op non-actief gesteld. Begin dit jaar ontstond discussie over een islamitische docent aan de Hogeschool van Amsterdam die plotseling vrouwen geen hand meer wilde geven. Hij mocht aanblijven, tot ergernis van velen.

Artikel 23 is inderdaad aan herziening toe – D66 werkt ondertussen aan een initiatiefwet. En terecht: scholen zonder religieuze kleur, maar met vernieuwende onderwijsideeën moeten ook officieel beschermd worden. En ja, het moet makkelijker worden om als openbare - en christelijke school te fuseren. Vind ik ook. 

Maar als deze column nu gelezen wordt door de ouders van de leerlingen die ik doceer – en dat is zo –  kan ik dan in de problemen raken? Misschien wel. Zij hebben hun kinderen naar een christelijke school gestuurd, maar lezen nu dat ik vrijelijk over de evolutietheorie praat. Wel, laat ik duidelijk zijn: ik vind dat leerlingen – en zeker op het VWO! – kennis moeten maken met de belangrijkste wetenschappelijke inzichten. Daarop moet je nooit censuur toepassen. Twijfel en onderzoek is de basis van wetenschap. Hef anders de hele vwo-afdeling maar op!

Kijk, artikel 23 is in zoverre aan herziening toe dat docenten op basis van levenswandel, overtuiging of mening nooit meer in de problemen mogen komen, zolang ze niet crimineel zijn, andere inzichten respecteren en goed onderwijs leveren. Het is aan de Onderwijsraad dit te noemen.

Terwijl de bel klinkt zeg ik tegen de klas: ‘Misschien moet je het zo zien: God heeft een pan macaroni klaargemaakt, heeft die weggezet en is die vergeten’, maar ik weet niet of ze het horen. Misschien beter van niet.  


(gepubliceerd in de Leeuwarder Courant op 20-09-11)

zondag 30 oktober 2011

Priiii! - Dim Junius


Goede vriend en collega Dim Junius maakt tekeningen. Soms naar aanleiding van één van mijn columns, soms op basis van zijn eigen kijk op onderwijszaken. 


dinsdag 18 oktober 2011

En weer vrolijk verder

Op de radio heeft hij gehoord dat wanneer de broek zo laag gedragen wordt dat zelfs het schaamhaar zichtbaar wordt, ‘nou, dat dát wel erg spannende mode zou zijn!’ Mijn oudere collega heft verbouwereerd de handen ten hemel. ‘Waar gaat het toch naartoe?’ Hij kijkt om zich heen. Een collega van aardrijkskunde valt hem bij: ‘Het is waar. Ze komen de trap bijna niet op, zó laag hangt het kruis. Ik laat ze de broek omhoog trekken bij de ingang van het lokaal, anders komen ze er bij mij niet in!’

Ik kijk de groep rond. Daar zitten we weer. Alsof er helemaal geen zomervakantie is geweest, alsof we elkaar niet zeven weken hebben ontlopen. Eenmaal achter de rug lijken zeven weken nog slechts een vingerknip. Snap! En nu word je weer wakker. Er is weinig veranderd. Alleen collega’s die naar mediterrane streken zijn getrokken stralen in hun gebronsde huid, maar de natste zomer sinds het begin van de weerstatistiek heeft vooral Hollandse bleekscheten uitgepoept. Niemand heeft ook nieuwe kleren gekocht: iedereen draagt diezelfde overhemden, shirts en broeken. Het kleurenpalet is onveranderd, wellicht op enkele nieuwe grijstinten na.

Ik besef dat ik aan mijn vijfde jaar in het onderwijs begin en dat het voor het eerst voelt alsof ik een vaste baan met vaste collega’s heb. Routine. Gang van zaken. Pappenheimers. Aard van het beestje. Gewoontes. Trekjes. Eigenaardigheden. Een vaste baan met vaste collega’s: is dat niet een constatering om wakker van te liggen? Toen ik op een collega afstapte om hem na zeven weken de hand te schudden, wist ik wat hij ging zeggen: ‘Geen paniek Jelte. Alles komt goed.’ Dat zegt hij namelijk altijd. En ik ben helemaal niet in paniek. Nooit niet.

‘Ze doen het om hun onderbroek te showen’, zegt mijn jonge collega van de lichamelijke opvoeding. Ik kijk op. Oh ja, de discussie over schoolregels. Oudere collega’s kijken verbaasd, terwijl die laaghangende broeken toch deels het resultaat zijn van de vrijheden die zij in de jaren ’60 hebben bevochten. Zíj zijn daarmee begonnen, wij niet. Dus hállo!  

De discussie over aanstootgevende uiterlijkheden is sindsdien niet meer verstomd. Het lange haar van de jongens, toen het korte haar van de punkmeisjes, de piercings, de kale gabberkoppen, de naveltruitjes, de tattoo boven de kont, de diep uitgesneden shirts, de zichtbare string. Deze discussie is een herhaling van zetten: alleen met uniforms zouden we zoiets ongrijpbaars als mode, trends en subculturen op school kunnen beteugelen. Dus laat maar.

‘Geen paniek Jelte. Alles komt goed’. Ik schud mijn collega de hand. Ik ben niet in paniek, maar twijfel wel of alles wel zo goed komt. Ik begrijp bijvoorbeeld niet helemaal waarom we de schoolregels op de eerste schooldag moeten herdefiniëren. Die staan toch al in de schoolgids, mag ik aannemen? Nee, laten we het hebben over waar we vorig jaar eindigden. Was het niet zo dat we allemaal wat ontevreden de zomer ingingen? Voerden we niet een discussie? Waren we daarover al uitgesproken?

Blijkbaar heeft de zomer de plooien in het laken gladgestreken, want iedereen doet er het zwijgen toe. De gezamenlijke brief die vlak voor de zomer opgesteld en door heel veel collega’s ondertekend is wordt nog besproken met de initiatiefnemer, begrijp ik, maar daarmee zal de kous af zijn.
  
En dan weer vrolijk verder.

De onderbroekenshow. Dat is het dus met die jongens. Ze willen laten zien dat ze óók zo’n veel te dure onderbroek van het merk van die Zweedse tennisser hebben gekocht. Het is uiterlijk vertoon door druk van buiten. Ik zou zeggen: hijs die broek even op, dan kunnen we tenminste wat sneller die trap beklimmen.


(Gepubliceerd in de Leeuwarder Courant op 06-09-2011)

zaterdag 8 oktober 2011

Vrienden van tijdelijke aard


Ik arriveer laat, trek mijn colbert aan en peuter met mijn pink nog snel het stukje spinazie weg dat ik in de achteruitkijkspiegel ontdek bij het aanspannen van de Halve-Windsor die iemand ooit in mijn stropdas knoopte en die ik sindsdien nooit meer los heb gehaald, want je weet maar nooit.

Binnen gonst het, zoals een wespennest gonst. Iedereen is blij. Vanzelfsprekend. Het vwo-diploma is de officiële afsluiting van de puberjaren. Ouders beseffen misschien niet helemaal dat het grote feest voor hun kind nu pas begint – hun zoon is een stoere kerel geworden, hun dochter op haar mooist, en de stad lonkt – maar zijn blij dat het achter de broek zitten nu eindelijk afgelopen is.

Als ik bij de aula aankom tref ik achteraan collega C. van Frans. Ze maakt met gebaren duidelijk dat het veel te warm is in de zaal. Ik fluister of ze misschien een kruiswoordpuzzel heeft meegenomen, zodat we iets te doen hebben als de mentoren hun persoonlijke verhaaltjes voor de geslaagde leerlingen gaan houden. Ze zegt van nee en van had ik maar, want inderdaad, je zult zien dat.

Ik ga naast haar zitten en jawel, als de eerste collega bij zijn derde leerling is, is het ons al zonneklaar dat gebeurt wat iedereen vreesde: het gaat uitlopen. Er was nog zó gezegd, één minuut per leerling! Collega’s kijken elkaar vertwijfeld aan: waarom dan tóch vijf minuten per leerling? Is het leuk voor de leerlingen om te weten welke historische gebeurtenissen bij hun geboortedatum horen en welke beroemde componisten, geleerden of schrijvers zijn geboren op dezelfde datum zoveel honderd jaar geleden? Ach, nou ja, hij bedoelt, je kent hem, maar je weet ook dat, uiteraard, maar goed, zeg nou zelf, het dúúrt zo lang. En de afspraak was…

De biologiedocent is sneller. Hij koppelt met een vlug praatje karakters van leerlingen aan wilde planten: bosvergeet-mij-nietjes, myosotis sylvatica, voor zijn favoriete leerling. Die kreeg liever ik-vergeet-dit-alles-zo-snel-mogelijkjes, maar die groeien niet in de wilde natuur. Hennep, cannabis sativa, overigens wel, en daarmee vergeet je je vreemde biologiedocent ook vrij snel.

Af en toe voel ik prikkende jaloezie. Als iemand sterrenkunde gaat studeren bijvoorbeeld. Wist ik veel toen ik destijds geschiedenis aanwees in het informatieboekje van de decaan. Ik had eigenlijk geen idee. En zie: daar zit ik nu dan als geschiedenisdocent in een veel te warme aula op een woensdagavond met de spinazie nog tussen mijn tanden.

Inmiddels is collega C. van Frans er tussenuit geknepen. Ik zei nog, voel je niet schuldig, maar dat deed ze dan ook helemaal niet. Het wordt warmer. Ik heb inmiddels twee gebakjes op en zin in een borrel.

De ene na de andere mentor betreedt het podium. Gasten worden wat onrustig. De filosofiedocent gebruikt deugden in plaats van planten om leerlingen te karakteriseren. Mijn collega van natuurkunde hannest met de microfoon, mompelt als de intellectueel die hij is, soms boven, dan weer naast en te weinig ín de spraakversterker, zodat het klinkt als: ‘Beste .. natuurlijk .. zo is hij .. en daarom sta .. i .. va .. zo .. ut .. van harte ge .. iteerd!’. Het zijn vooral de slechthorende grootouders die nu afhaken. Sommige spelen zelfs met hun mobiel. Of met de knopjes van hun scootmobiel.  

Aan het eind van de lange avond heb ik mij opgesteld in de rij docenten voor een laatste contact met de gediplomeerden. Hiervoor ben ik gekomen. Om ze het beste te wensen, misschien om zelf nog het beste gewenst te krijgen. Maar het is vlug voorbij en even later sta ik al weer naast mijn auto. Leerlingen zijn vrienden van tijdelijke aard. En dat moet je ze gunnen.


(Gepubliceerd in de Leeuwarder Courant op 05-07-2011)

dinsdag 20 september 2011

Ik bin Sa(k)ke


Het is de tijd van het jaar. Het ene moment is de hemel helblauw en zonovergoten, dan weer worstelt het zonlicht zich door een donker wolkendek en af en toe barst een ongenadige plensbui los.

Zo verliep afgelopen donderdag ook in drieën. Het was als dat drieluik van Jeroen Bosch – het laatste oordeel was geveld, de mentoren hadden gebeld: gezakt of geslaagd of iets daartussenin.

Eerst arriveerden de overwinnaars op school, in een roes van victorie, uitgelaten, lachend, elkaar omhelzend, zoenend, feliciterend. De overwinning behaald, de middelbare school een afgesloten hoofdstuk. Gebalde vuist omhoog – ‘yes’. Er worden plannen gesmeed voor de avond, de week, de vakantie, voor de komende jaren. Maar dan, als de winnaars weer huiswaarts zijn gekeerd, de bloemen en de goodiebags nog maar net uit het zicht, het lachen en joelen nog maar pas verstomd, zie, dan komen de verliezers. Eerst zij die nog een herkansing krijgen, teleurgesteld, maar ze weten: er is nog een strohalm. Het scheelde twee tienden! Die vijf moet een zes worden! Met een glinstering van hoop in de ogen fietsen zij naar huis, terwijl achter hen tenslotte de definitief gezakten arriveren. Met betraande ogen, hangende schouders.

Voor sommige examenkandidaten komt het als een verrassing. Het zakken, maar ook het slagen. Misschien stonden de vlag en de tas al klaar in een hoek van de garage, klaar om opgehangen te worden, maar kwam er vroeg in de middag dat telefoontje. Tóch gezakt. Misschien was het andersom en lag de vlag nog op zolder, opgerold in een doos, maar was het bericht positief: ‘Wat! Méént u dat? Ben ik gesláágd? Aaaaaaaah! Heit, pak de flagge dóch mar fan ‘e souder. Ik bin slagge! Meneer, súperbedankt voor het telefoontje! Ik had het écht niet gedacht. Aaaaaah!’. 

In onze personeelskamer hangt sinds een week een Loesje-poster: ‘Van examen krijg je uitslag’. In twee weken tijd wordt vijftig procent van het schoolcijfer bijeengeschreven. Daar kun je inderdaad jeukende uitslag van krijgen. Voor sommige leerlingen hangt het bestaan aan een zijden draadje deze tijd van het jaar.

Zelf zakte ik eens voor het Vwo-examen. Dat lag in de lijn van ieders verwachting, behalve in de mijne. De wereld verging die dag. Het jaar daarop slaagde ik, maar het was opnieuw spannend: de gezakte leerlingen zouden bezoek krijgen van de mentor. Ik had mij teruggetrokken op mijn kamer waar ik het volgende gedichtje schreef: ‘(…) hoor auto’s af en aan / komen en gaan / daar stopt een auto / buurvrouw / daar stopt een auto / buurman /  er wordt aangebeld / mijn hart hangt bonkend uit mijn mond / iemand met een lijst / fl. 3,-- / wanneer stopt de fatale auto / wanneer klinkt mijn laatste deurbel?’

Dat klinkt dramatisch. Maar een puber houdt een vergrootglas voor de realiteit – alles ís dramatisch. En zeg nou zelf: wie gaat er nou met een lijst langs de deur, juist op díe dag? Op de dag des oordeels! Idioot!

Als je zakt is het enige dat troost biedt het feit dat je niet de enige bent. Met een beetje geluk is een van je vrienden ook gezakt. Niets is erger voor een puber, soms haast jongvolwassene, om alleen achter te blijven op die rottige school, terwijl je vrienden de vleugels uitslaan, op kamers gaan, met sterke verhalen komen, nieuwe meisjes ontmoeten, léven. Dan ben jij de schlemiel.

Maar je kunt er ook anders mee omgaan. In mijn broers examenjaar zat Sake. Hij haalde het niet en liep op de dag van de uitslag rond met een T-shirt waarop stond: ‘Ik bin Sa(k)ke’. Zo kan het ook. Maar reken maar dat het voor Sake voelde als een plensbui.

(Gepubliceerd in de Leeuwarder Courant op 21-06-2011)

dinsdag 6 september 2011

Alle mobieltjes de klas uit


Kinderen maken elkaar zwart, pesten docenten naar huis, sturen 100 sms’jes per dag en hangen onderuit in de schoolbanken met de mobiel in de aanslag. Het beeld dat naar voren komt uit het onderzoek ‘mobieltjes op school’ van de Nationale Academie voor Media & Maatschappij is dat van totale ordeloosheid. Docenten zouden naïef zijn, geen grip op de leerlingen hebben en al helemaal niet op de ras veranderende wereld. Leerlingen zijn baas en de sociale media de boosdoener. Ik erger mij aan deze bekrompen beeldvorming, maar ergens raakt die aan de werkelijkheid.

De organisatie adviseert scholen ‘mediacoaches’ aan te nemen. Joepie. Mediacoaches die waarschuwen voor de gevaren, maar benadrukken dat we anderzijds de nieuwe media toch ook moeten omarmen. Nou dank u vriendelijk, we zijn reeds op de hoogte.

Maar oké, blijkbaar hebben we de mobiele telefoons nog niet goed in de smiezen. We keken links, terwijl de mobiele revolutie zich rechts voltrok. Leerkrachten zijn naïef volgens het onderzoek, ze hebben geen idee wat allemaal mogelijk is met die zogenaamde smartphones. Maar het is zo eenvoudig: de telefoon anno 2011 is een computer op zakformaat. Kinderen wisselen er informatie mee uit. Ze sturen elkaar berichten, filmpjes en foto’s. Dat vinden ze lachen. That’s it. En de meeste docenten zijn daarvan goed op de hoogte. Naïef? Nee, die indruk heb ik niet.

Maar omdat er op het digitale schoolplein geen pleinwacht loopt zijn pesterijen er aan de orde van de dag, blijkt telkens en opnieuw. Ook docenten zijn steeds vaker de dupe. Online circuleren verschillende filmpjes waarin een leerkracht zijn zelfbeheersing verliest of te kijk wordt gezet. De verantwoordelijke leerlingen moeten flink op hun sodemieter krijgen, zoveel is duidelijk. Maar eerlijk gezegd had het nooit zover mogen komen.

De gsm heeft sluipenderwijs zijn intrede gedaan in het onderwijs en heeft stiekem een plek veroverd naast het etui, de boeken, de schriften en de pennen: toegestaan in het lokaal. Eerst kon je er mee bellen, toen kon je er ook tekstberichten mee sturen, toen kwam er een camera op en tegenwoordig is het een supergadget met toegang tot miljoenen applicaties.

Al die mogelijkheden! Kunnen we vást iets mee in onderwijsland, hoor je hippe mensen zeggen. Elk een iPad of Chromebook. Digitale lesboeken. Huiswerk bijhouden. Documenten uitwisselen. Ik zie het ook wel zitten, maar nu nog niet.

Want vooralsnog leidt de telefoon vooral af. Als ik iets uitleg wil ik dat iedereen z’n kop bij de les heeft. Ik wil dat ze hun digitale alter ego even loslaten, het liefst thuislaten. Mijn leerlingen moeten met beide benen op de grond staan: gefocust en geïnteresseerd in ‘echte’ dingen. Ik wil niet dat ze constant checken of iemand gepingd, getweet, gesms’t heeft. Er vibreert iets in de broekzak. Checken. Er piept iets. Checken. Er trilt of piept niets – wanneer reageert hij nou? Zenuwachtig voelen aan de telefoon. Zit-ie er nog?

Ik heb liever dat tweedeklassers in de pauze elkaar een boterham in het gezicht gooien dan dat ze op een rijtje elk een spelletje op hun apparaat spelen. Word wakker! En waarom vinden ouders het zo gewoon dat ze hun kind vierentwintig uur per dag kunnen bereiken? Waarom is het gewoon dat kinderen een peperduur abonnement op hun verjaardag krijgen? Geef ze een verrekijker of een voetbal!

Hoewel sommige scholen een verbod in het klaslokaal hebben ingevoerd en andere scholen de moderne media juist hebben verwelkomd in de les, zijn er op de meeste scholen nog geen algemene regels. Daar zijn we wel aan toe. De ordeloosheid zoals die in het onderzoek naar voren komt is overdreven. Maar toegegeven: mobieltjes leiden af, verstoren de concentratie en verflauwen de menselijkheid op school. 

(gepubliceerd in de Leeuwarder Courant op 07-06-11)

maandag 4 juli 2011

Examengeklaag

Ik zit achter een tafel in de kleine hal tussen de twee gymzalen. Op een normale schooldag kruisen hier de geluiden van beide ruimten – de rollende fluit van de docent, het gebons van de ballen, het gedreun van boomlange pubers, het karakteristieke piepen van gympen op een linoleum gymzaalvloer. Maar nu is het doodstil. De examenperiode is begonnen.

Ik ben stand-by surveillant. Het examen Engels is al twee uur bezig. Druppelsgewijs verlaten leerlingen de twee zalen – ze treden het weekend tegemoet via de trap tegenover mij. Hun lichaamstaal verraadt hun gevoel over het geleverde werk: sommige leerlingen beklimmen de trap gemankeerd, andere bestijgen die haast in galop.

Het eindexamen hoort een bijna heilige afsluiting van de middelbare school te zijn, maar dat is het in almaar mindere mate. Leerlingen weten de weg naar klaaginstituut LAKS (Landelijk Aktie Komitee Scholieren) steeds gemakkelijker te vinden via de mobiele telefoon en de social media. Ze tonen hiermee nog maar eens hun toegenomen mondigheid.

Overigens, is de naam van het comité, het pubervolk dat het vertegenwoordigt niet op het lijf geschreven?

In 1988, toen het LAKS de eindexamenklachtenlijn voor het eerst opende, ontving het maar liefst 31 klachten. In 2004 waren het er al meer dan 80.000 en vorig jaar kwam er een recordaantal van 145.000 klachten binnen. Dit jaar werd al op de eerste maandag een record verbroken: nooit werd er op de openingsdag zoveel geklaagd. De meeste leerlingen jammerden dat het examen Nederlands te moeilijk zou zijn geweest. Ik hoorde van mijn collega Nederlands dat het examen eindelijk weer eens van goed niveau was.

Kijk, als de kermis is neergestreken in de stad en lichtgevende wagentjes met gillende mensen langs de ramen van de gymzaal schieten, dan heb je inderdaad iets te klagen. Of als het dorpsblaasorkest in een aanpandig gebouw een repetitie heeft gepland en voluit gaat toeteren en blazen als het examen van start gaat, of wanneer je een examen filosofie onder ogen krijgt, terwijl je toch zeker weet dat je bij het examen biologie zit, of als je per abuis een havo-bijlage bij je vwo-examen krijgt –  ja, dan heb je een zaak.

Maar het LAKS bellen, mailen of tweeten dat het examen moeilijk was, zonder die grief inhoudelijk te ondersteunen, alleen maar om de normering voordelig te beïnvloeden, nee, daar moeten leerlingen mee uitscheien. Op Twitter, Hyves en Facebook groeit klein geklaag uit tot reusachtige protesten. Iedereen jut elkaar op. Op Hyves schrijft iemand: ‘Zeg dat examen te moeilijk was, genoeg klachten = compensatie’.

In de statistieken van het LAKS is terug te zien dat er zelfs al geklaagd is over examens die nog niet eens zijn afgenomen. Hoe is dat in hemelsnaam mogelijk? Wat valt er te klagen over een toekomstig examen? Dat het op een ongelukkig tijdstip gepland is? Dat het onderwerp saai is? Dat je er geen zin in hebt?

Uiteindelijk baseren de verantwoordelijke instanties de normering van de examens op de gemiddelde cijfers. Alleen de behaalde resultaten (docenten geven de eerste vijf cijfers van hun leerlingenlijst door) zeggen iets wezenlijks over de moeilijkheidsgraad van een toets. Als je vindt dat een examen zwaar was, dan had je beter moeten leren. En was het écht boven niveau, dan wordt dat uiteindelijk toch wel gecorrigeerd. Beklag bepaalt niet de normering; het kan hoogstens een laag gemiddelde bevestigen. 

Het is doodstil. Dan gaat de deur van de gymzaal open. Mij passeert een meisje. ‘Hoe ging het?’, fluister ik. Ze straalt. Haar eerste examenweek is voortreffelijk verlopen. Engels ging vandaag goed, Nederlands ging ook al geweldig. Niets te klagen. Ik wens haar een goed weekend terwijl ik haar nakijk – ze neemt de trap met twee treden tegelijk.

maandag 20 juni 2011

Tulpvakantie

Je kunt je er moeilijk tegen verweren, deze meivakantie brengt genadeloos de zomer in de bol. Bam! Daar lig je voor Pampus in de warmte van de lentezon die het land in zomerhitte onderdompelt. Het is nog acht, negen weken tot de échte zomervakantie, maar het voelt alsof die nu al is begonnen. Ik zit in Knokke, aan de Vlaamse kust, net ten zuiden van Zeeland.

Knokke, de naam alleen al! Dat is vragen om relatieproblemen, zeiden vrienden. Het tegendeel is waar, mijn vrouw en ik voelen ons juist tiptop zo tussen de bejaarde rijkaards die je hier vooral aantreft. Niet dat ik niet vreemd opkeek toen mijn vrouw vanachter de computer mij toeriep: 'Het wordt Knokke!'

Het is misschien ook wel een beetje deprimerend, inderdaad. Langs de facade van Knokke, de boulevard, zie je ze rijendik, de dure sportwagens; je passeert de door zonnebanken voorgebruinde blubberlijven op de fiets; je ziet de gepensioneerden exclusieve bubbels drinken en zich asgrijs rokend op het terras en oh nee, de mannen dragen hun dure merktrui over de schouders, de mouwen voor de borst geknoopt. Dat hoort schijnbaar zo. Ik kan er niet tegen. Waarom knopen deze mensen hun trui niet om de middel?

In mijn turqoise Corsa, met mijn tengere, bleke lijf en mijn voorliefde voor andere bubbels, die van het gele vocht uit de tap, steek ik vast vreemd af. Daarom ook voel ik me volgens mij zo goed. Ik hou er van de vreemde eend in de bijt te zijn.

Waar hebben die mensen hun geld verdiend? Niet in het onderwijs, zoveel is duidelijk. Daar word je niet dik, decadent en vooral niet rijk van. Hoewel, ik ken zowel dikke, als decadente, als rijke docenten, maar de combinatie is zeldzaam en gemiddeld genomen is de docent slank, eerder bohémien dan decadent en juist wat armoedig.

Het is dus meivakantie. Ook wel tulpvakantie genoemd. Dat heb ik liever: tulpvakantie. Ik vind aardappelvakantie ook mooier dan herfstvakantie. En ik krijg kinderlijke kriebels als ik 'grote vakantie' hoor zeggen waneer het over de zomervakantie gaat. Vroeger scheen de grote vakantie mij reusachtig toe. Een schier eindeloze periode waarin ik mocht voetballen tot het donker werd. Toen leken zeven weken wel zeven maanden. Nu lijken zeven weken vooral zeven weken.

Omdat docenten enkele jaarlonen opzij moeten zetten voor de gemiddelde auto hier in Knokke, hebben we in het onderwijs ter compensatie - althans, zo zie ik het altijd maar - veel vakantie. Persoonlijk hecht ik veel waarde aan een weloverwogen omgang met vakantienamen. Vakanties houden ons op de been. Daarom, vanaf nu: het is tulpvakantie, niet meivakantie!

Maar de tulpvakantie valt dit jaar rauw op mijn dak. Het is alsof de stop uit de badkuip is getrokken en het schuimende water in een draaikolk wegloopt - zo voel ik me: ik heb er geen zin meer in. Koninginnedag en het bevrijdingsfestival zetten de wereld altijd in de vakantiemodus - ik kan er niet aan ontsnappen, het vakantiegevoel grijpt me bij de keel en laat me niet meer los.

Na de tulpvakantie hebben de examenklassen geen les meer. Het is stiller op school, buiten wenkt een ontwakende zomer en lonkt de vrijheid aan de geopende vensters.

En omdat het kriebelt, omdat het bruist, suist en broeit zit ik in Knokke. Bejaard, inderdaad. Te rijk, klopt. Decadent, whatever. Want kijk: ik lig te bakken in de zon. Ik zie met mijn verrekijker hoe bergeenden zich poetsen. Mijn vrouw bruint razendsnel. Het is 25 graden. En bovendien: als we verder zuidwaarts rijden zitten we zo in Frankrijk, of Spanje. En wie weet, misschien rijden we wel door naar Italië, naar Venetië of naar Rome, en komen we niet meer terug tot het september is.

zaterdag 11 juni 2011

Onder Invloed - Dim Junius

Goede vriend en collega Dim Junius maakt tekeningen. Soms naar aanleiding van één van mijn columns, soms op basis van zijn eigen kijk op onderwijszaken. 







dinsdag 7 juni 2011

The Fat King - Wessel Stienstra

Onlangs mochten mijn leerlingen een strip maken op basis van de Franse Revolutie. Deze strip vond ik zo geweldig dat ik hem hier laat zien.



Nobody liked the FAT king! / He was so fat, that had to be carried by two horses at the same time / And the people hated him for that / 'Let's kill him for no reason or just because he is fat!' / They tried to kill him in many ways .. 'we need a stronger rope!' / and more ways .. 'Fire again' .. 'Sir, it's just not working!' / stupid ways .. 'Maybe there's candy coming out of him!' / Then they started to try the guillotine. The normal sized guillotine didn't fit, of course, so they had to get one from Africa .. 'We have guillotine rhino size. 25 Beads and it's yours' / Finally .. 'Blablabla, boring protocol stuff .. guilty, guilty, guilty. Just kill him!' / And the executioner released the rope... / THE (not so happy for Louis) END .. 'Is there now candy coming out?' (by: Wessel Stienstra) 

maandag 6 juni 2011

Het onderwijsgen

Hier volgt een waarschuwing voor de reizigers richting onderwijsland. Staat u niet stevig in uw schoenen? Spreekt u niet graag in het openbaar? Heeft u niets met kinderen? Denkt u dat kinderen naar school gaan vanwege hun honger naar kennis? Gelooft u dat een afgeronde lerarenopleiding garant staat voor een glansrijke onderwijscarrière? Heeft u last van winderigheid? Of van natte oksels? Dan verzoeken wij u vriendelijk deze trein te verlaten. Onderwijsland is een halte te ver. 
    
Dit schooljaar heb ik weer met verbazing gezien hoe een aantal jonge docenten – nog in opleiding, of pas afgestudeerd – is gestruikeld in het onderwijs. Opleiding, gesprekken, adviezen, boeken, lesbezoeken, álle goede bedoelingen ten spijt, ze vielen om. Als in een nare droom van paniek. Je zíet de uitgangen, maar wat je ook probeert, met geen mogelijkheid bereik je ze.

Misschien was de begeleiding niet in orde? Docenten in opleiding worden beoordeeld op enkele lesbezoeken, een paar gesprekken en wat ontwikkelingsverslagen. Op gebakken lucht. Men wil meetbaar maken wat niet meetbaar is. Men verafgoodt protocollen, papieren, procedures, terwijl het om de lessen draait. En dan geldt: je hebt het of je hebt het niet. Punt uit. LIO’ers en sollicitanten zouden tijdens de intake plotseling en zonder voorbereiding in een lokaal met dertig leerlingen gegooid moeten worden om te zien of de leeuwen toeslaan of dat ze gedwee en koest blijven liggen. Dan herken je de goede docent.
    
Men zegt wel eens dat van de mensen die in het onderwijs beginnen 10% het niet redt, 10% het meteen in de smiezen heeft en de resterende 80% het in vijf jaar leert. Ik denk dat die 80% nogal overdreven is. Je kunt het bestieren van een groep pubers tot op zekere hoogte leren, maar als je niet beschikt over dat specifieke onderwijsgen wordt het een moeilijk verhaal. Dan wordt het knokken, huilen, stressen, hangen en wurgen.

Als je elke dag met vlekken in de nek thuiskomt en ’s ochtends extra diep moet ademhalen voordat je het klaslokaal binnenstapt, heb je het dan gered? Nee, dan had je gered moeten worden. Van mijn oudere collega’s is haast iedereen wel eens thuis geweest met stressverschijnselen.
    
Ik vind dat de overheid in moet zetten op talenten zoals die 10% die het wel meteen redt in onderwijsland. De HOS-nota van 1985, die een diepe financiële kloof sloeg tussen ‘voor- en nahossers’, is niets meer dan een ramp geweest – een beschamende degradatie van het beroep. Weinig mensen werden toentertijd direct getroffen, want alle arbeidsplaatsen waren gevuld met de grijsaards van nu. Maar anno 2011 raken de werkplekken vacant en is de roep om bekwame docenten enorm. Maar ja, welke talenten gaan nog voor die schamele euro’s werken als elders op de arbeidsmarkt het grote geld lonkt?
    
En dan nog. Iemand kan uitblinken in zijn vak. Iemand heeft misschien talloze artikelen gepubliceerd, is zelfs gepromoveerd – ontbeert hij of zij nochtans het onderwijsgen, dan helpt die vakidioterie niet. Dan kun je beter wetenschappelijk blijven schrijven. Maar feit blijft wel dat als je het onderwijs aantrekkelijker maakt door bijvoorbeeld loonsverhoging, meer mensen aankloppen, waaronder inderdaad die begiftigden die we zoeken.
    
Het onderwijsgen bepaalt vooral het talent op een natuurlijke manier een menselijke relatie aan te gaan met je leerlingen. Je moet niet denken dat als de randvoorwaarden goed zijn, of de les inhoudelijk geweldig voorbereid, de lessen als vanzelf ook wel goed gaan. Je moet in contact treden met de leerlingen. Je moet af en toe een schuine mop durven vertellen. En je moet niet last van winderigheid of natte oksels hebben. Dat werkt gewoon tegen je.

maandag 30 mei 2011

Marionetten - Dim Junius

Goede vriend en collega Dim Junius maakte deze tekening naar aanleiding van één van mijn columns:

woensdag 25 mei 2011

Ken Robinson - School Kills Creativity

Bij mijn column 'Intelligent, maar dan anders' - hier de voordracht van Sir Ken Robinson. Voor meer 'Riveting talks by remarkable people', kijk op: http://www.ted.com


dinsdag 24 mei 2011

Intelligent, maar dan anders

Ik ben heel goed in niet werken. Je moet jezelf af en toe ontzien. Als de dag voorbij is, is de dag voorbij en als het weekend is, is het weekend. Niettemin was ik afgelopen vrijdagavond nog flink aan het werk. Ik dronk er weliswaar een biertje bij en ik geef toe, ik at hapjes uit schaaltjes. Zo vervelend was het allemaal niet. Nee, eerlijk gezegd was het zelfs Oudhollands gezellig. 

Ik had mijn tweedeklassers de opdracht gegeven een gezelschapsspel te maken. Dat is in eerste instantie een ontspannen opdracht voor de docent. De leerlingen sloven zich uit, nemen alle benodigdheden mee van huis en gaan flink aan de slag. Er wordt overlegd, er wordt geknipt, geplakt, gezaagd en getekend. Maar pas op, na enkele lessen komt het: het spel is af en de kinderen leveren het met glunderende ogen en rode wangen in. De eindproducten moeten worden beoordeeld en de aanblik van de trotse, voldane leerlingen bevestigt nog eens dat ik mij daar niet met een jantje-van-leiden van af kan maken. Dus ik beloof de verschillende spellen allemaal te gaan uitproberen met mijn vrouw. Dat vinden de kinderen een spannende gedachte.

In onderwijsland móet creativiteit gestimuleerd worden. Als je kijkt naar de bestaande vakkenhiërarchie, dan valt op dat creatieve vakken als muziek en kunst, en meer nog drama en dans, onderaan de rangorde bungelen – en dat is overigens een globaal verschijnsel.

Het idee dat de bestaande hiërarchie binnen onderwijssystemen op de kop moet, komt van Sir Ken Robinson, wiens lezingen voor TED miljoenen keren zijn gedownload en nog talloze miljoenen keren meer bekeken. TED (Technology, Entertainment, Design) biedt een podium voor ‘ideas worth spreading’, dus voor ideeën die de moeite waard zijn rondgebazuind te worden. Ik ben fan van TED en kijk regelmatig op de website.

De voordrachten van Ken Robinson zijn gewiekst, grappig en snijden hout. Zijn kijk op het onderwijssysteem is verfrissend. Hij is professor in de creativiteit, als je dat zo kunt zeggen. Zijn boodschap: het onderwijssysteem is als een bierglas waar melk uit is gedronken. De creativiteit slaat erin dood.

Toen ik vrijdagavond een zoveelste spel uitstalde op de keukentafel en mij nog eens bijschonk, besefte ik dat ik talenten bij mijn leerlingen had aangesproken die ik nog niet eerder had opgemerkt. Het bleek dat de leerlingen een haast ouderwetse vlijt aan de dag hadden gelegd. Het bulkte van de creativiteit.

Het ene na het andere geweldige speelbord kwam op tafel. We speelden een monopoly-variant waarin ik Willem van Oranje was en mijn vrouw Margaretha van Parma; we deden ‘Republiek & Co’ waarbij mijn vrouw geweldig een hagenpreek uitbeeldde en ik vakkundig de beeldenstorm tekende. Toppunt was het spel ‘Kolonisten van de Republiek’ – door vragen goed te beantwoorden verzamelden we de benodigde materialen voor de bouw van een schip. De gefiguurzaagde kaarthouders waren fenomenaal.

Ken Robinson benadrukt dat we het talent van kinderen moeten aanspreken door hun creativiteit te stimuleren, maar ook door het vaste stramien eens los te laten. Het huidige onderwijssysteem deelt kinderen in naar wat ik maar noem ‘letter- en cijferintelligentie’, terwijl intelligentie zoveel meer vormen heeft. Op het vwo wordt iedereen opgeleid tot hoogleraar.

Robinson noemt het voorbeeld van een man die altijd al brandweerman wilde worden, maar daarin ontmoedigd werd door zijn docent. Hij zou zijn talent verkwanselen als brandweerman – hij zou daar te slim voor zijn. Vermoedelijk kwam de docent terug op zijn woorden toen hij en zijn vrouw jaren later na een auto-ongeluk gered werden uit het wrak door zijn oud-leerling die, tegen de adviezen in, tóch brandweerman was geworden. Hij redde hun beider levens. Inderdaad. Over talent gesproken.

maandag 9 mei 2011

De gelukkige klas

Met planken schrijven de kinderen Japanse karakters in het donkergele zand van de binnenplaats van de school. Het laatste semester is bijna afgelopen en de klas heeft het plan opgevat om als afsluitend project samen een brief te schrijven. Een brief zo groot, dat die vanuit de hemel te lezen is. Een brief voor de overleden vaders van twee klasgenoten. Vanaf de brede trap die naar het zandplein leidt, lezen de kinderen in koor de tekst die ze net geschreven hebben: ‘Mifuyu’s vader en Tsubasa’s vader. Het gaat goed met jullie kinderen. We zijn altijd bij hen. Wees dus alstublieft niet bezorgd.’

Het is de laatste scène van de geprezen documentaire ‘Children Full of Life’ uit 2003, waarin de unieke docent Toshiro Kanamori en zijn 35 leerlingen centraal staan. De kinderen zijn negen, misschien tien jaar. Ik zag de video over de Japanse onderwijzer op YouTube. Daar is het een hit, want Kanamori is een fenomeen.

Zijn didactiek draait om menselijkheid. Geluk is bij hem het doel en empathie het belangrijkste middel daartoe. Elke dag lezen drie leerlingen voor uit de dagboekbrieven die ze aan de andere leerlingen schrijven en die ze bijhouden in een schrift. Ze hebben geleerd daarin open te zijn. De klasgenoten luisteren écht. De voorleessessies leidden soms tot gezamenlijke huilbuien.

Ik keek met open mond.

Dat empathische vermogen is de meeste – niet alleen Japanse! – volwassenen vreemd. Had ik maar zo’n docent gehad, luidt de gemiddelde reactie op YouTube. Maar eigenlijk staat er: had ik maar zulke vrienden gehad, dan was het leven een stuk draaglijker geweest. Vrienden die echt luisteren – daar word je gelukkig van.

Na vier dagen afwezigheid, leest Ren voor uit zijn dagboekbrief. Zijn oma is overleden. Hij vertelt over het verlies en het verdriet, over de bloemen in de kist. Andere leerlingen halen passages uit oudere brieven aan waarin ze ook een persoonlijk verlies beschrijven. Dan vertelt Mifuyu over haar overleden vader. Ze was drie toen hij stierf. Ze heeft het nooit eerder verteld aan de klas. Iedereen huilt mee.

Enkele dagen later neem Mifuyu haar belangrijkste bezit mee: een ingelijste tekening van een futuristisch voertuig dat haar vader vlak voor zijn dood heeft ontworpen voor een parade. Iedereen wil de tekening zien. Mifuyu is trots en ze kan nu lachen als ze over haar vader praat. 

Geluk staat zelden letterlijk als doelstelling in een schoolgids, maar is als idee niet nieuw. In de jaren ’20 liet schrijver/onderwijzer Theo Thijssen zijn karakter Meester Staal al de volgende woorden, in de slotregels van zijn boek De Gelukkige Klas, zeggen: ‘M’n heerlijke, lieve, lastige stel, ik weet eigenlijk maar een ding: de jaar of wat dat ik jullie heb en dat jullie mij hebben, behoren wij enkel maar een gelukkige klas te zijn. En de rest is nonsens, hoor, al zal ik dat júllie nooit zeggen.’

Ik zal niet beweren dat mijn pogingen kennis over te brengen er niet toe doen, of dat de lesstof die ik in mijn lessen probeer te verduidelijken nonsens is, nee, daar ben ik teveel historicus voor. Maar dat het geluk van mijn leerlingen voorop hoort te staan, daar ben ik het volkomen mee eens. Wat is een uitmuntend cijfer waard, als een leerling niet goed in zijn vel zit? Wat doet een goed rapport er toe, als iemand gepest wordt? Welk nut heeft kennis van zaken als er verdriet is?

Kanamori en Thijssen – kilometers en jaren van elkaar verwijderd – hebben het begrepen. Een leerling uit de documentaire vat het als volgt samen: ‘We gaan naar school om gelukkig te worden en elkaar gelukkig te maken. Als één iemand niet gelukkig is, is niemand gelukkig.’

woensdag 4 mei 2011

Gewoon druk!


Mijn docentenbrein is ’s ochtends gelijk wakker. Het begint gewoonlijk al als een bezetene te werken als ik nog maar een minuut van bed ben en ik apathisch voor me uit staar onder de warme straal van de ochtenddouche. Onvrijwillig neem ik de dag door: de lessen, de afspraken, de vergadering waarvoor ik nog wat moet lezen. En: heb ik alles in mijn tas gedaan gisteravond? Moet ik misschien nog iets printen? Wakker ben ik daarna nog niet. Dat duurt ongeveer nog twee uur. Maar druk ben ik al wel.
Ik ontbijt en lees slecht nieuws.
         Dan rijd ik naar school. In de auto bedenk ik dat ik niet heb gekeken of er roosterwijzigingen zijn. Daarin zeer behendig, bekijk ik de roostersite op mijn smartphone. Ah, kijk, ik geef in een ander lokaal les dan normaal. Maar ik heb een computer nodig! Ik bel de roostermaker als ik ter hoogte ben van tankstation Oude Riet tussen Groningen en Drachten. Oude Riet. Mooie naam. Zou op die plek een goedkoop bordeel hebben gestaan? Elders aan de A7 ken ik benzinestation Dikke Linde. Mooie namen voor tankstations.
Enfin. De roostermaker regelt een ander lokaal. Met computer en beamer.
         Ik arriveer op school en dan begint het pas echt. Ik heb de jas nog niet uitgetrokken of ik word aangesproken: ‘Ik heb je mail gelezen hoor. We moeten er nog maar even over praten’. En: ‘In de grote pauze even vergaderen over de excursie naar Berlijn, toch?’. Ik hang mijn jas op. Twee mouwen minder om aan getrokken te worden. Maar het zal niet helpen.
         Koffie. Aah, koffie! Maar nog steeds niet helemaal wakker. Ik vind allerlei papier in mijn postvak. Evaluatieformulier open dag? Openstaande rekening van de sectie? Notulen? Een te laat ingeleverd werkstuk? Een map waar bovenbouwtoetsen in moeten? Een beoordelingsexemplaar van een nieuwe geschiedenismethode? Een loonstrook? Een persoonlijk briefje van een collega? Is dat allemaal voor mij? Joepie. Het is allemaal voor mij. Want het zit in mijn postvak.
         De eerste bel gaat. Op weg naar het lokaal – de post onder de arm, een tas in elke hand – vragen leerlingen naar een cijfer. Ik rommel in mijn map. Ik kan de cijfers zo snel niet vinden. ‘Kom later even terug, jongens’. Als ik het lokaal open, heeft een collega nog een paar vragen over een project. Ik luister maar half; ik wil de les beginnen en mij schiet te binnen dat ik nog iets had moeten kopiëren.
Ik begin de les te laat. De helft van de klas staat bij het andere lokaal, want heeft de roosterwijzigingen niet meegekregen. Iemand moet een toets inhalen. Afspraak maken. Afwezigen noteren. Huiswerk controleren. Ondertussen bedenk ik dat ik nog een ouder moet bellen. De beamer weigert – de batterijen in afstandbediening zijn leeg. Gedoe. Maar toch: ik doceer. Leerlingen zijn het eerste uur soms al heel druk. Uit hún ochtenddouche stroomt energydrink, denk ik wel eens.
Zo begint de dag. Zo verloopt de dag.
         Tussendoor – waar tussendoor? – kijk ik toetsen na, beantwoord ik mail en bereid ik lessen voor. Met koffie. Balen dat ik niet meer rook.
         Drie keer pauze. Of eigenlijk: een werkbespreking, een sectieoverleg en een begeleidingsvergadering. En dan met een boterham er bij. En koffie uiteraard. Oh ja, vanmiddag bespreking van mentorleerlingen. Het is waar ook. Wat? Staat er een leerling voor mij bij de deur? Echt? Moet ik nú surveilleren? Maar ik heb pauze. Ok. Ok.
         En zo is iedere schooldag een rit in een achtbaan die pas eindigt wanneer men slapen gaat. Het is maar goed dat ik vroeger niet gediagnosticeerd ben met ADHD. Ik was gewoon druk. En dat komt nu heel goed van pas.

zondag 10 april 2011

Door de sleutels de bos

Ik hoorde eens de wijsheid dat een school niet groter moet zijn dan het geheugen van de conciërge. Een tekst om op een wandtegeltje te schilderen, vond ik. Want is het niet zo dat de dag waarop de conciërge niet meer weet wie de kwajongen is die ’s ochtends voor zijn neus staat om zich te laat te melden, de dag is dat hij – of liever nog, de directie – zich achter de oren moet krabben en moet bedenken: het is zover, halleluja, de school is te groot geworden. Een overstroomd toilet, dat is geen probleem voor een conciërge, maar een overstroomd geheugen, daar moet een dokter aan te pas komen. 

Conciërges spelen traditioneel een cruciale rol binnen scholen. Ze doen ’s ochtends het licht en de kachel aan, ze zetten de eerste koffie. Hun handen zijn vuil, omdat ze net een leerling hebben geholpen met een afgelopen ketting of een lekke band. Ze hebben een buil shag in hun borstzak en een combinatietang in de hand. Ze sjouwen met tafels en stoelen en hebben een indrukwekkende sleutelbos aan hun broek hangen, een sleutelbos die toegang geeft tot álle ruimtes in het gebouw.

Conciërges zijn vertrouwenspersoon, klusjesman, psycholoog, vliegende keep, tuinier, eerste hulp, gastheer en administratiemedewerker in één. Ze kennen alle leerlingen bij naam en weten precies wie veelvuldig ziek gemeld wordt, wie te laat komt en wie er vaak uit gestuurd wordt. Ze zijn de big brother die een school nodig heeft.

Ze fungeren niet zelden als stootkussen tussen leerlingen en ouders aan de ene, en docenten aan de andere kant. Ouders die verhaal komen halen worden eerst opgevangen door de conciërge en gekalmeerd met een bakje koffie, alvorens ze het gesprek met de docent aangaan. Voor leerlingen is de conciërge een vriend, terwijl de docent toch eerder een vijand is. Ik weet zeker dat conciërges af en toe leerlingen toefluisteren: ‘Ik vind die Posthumus ook een vreemde vogel. Je bent niet de enige. Écht niet!’

Ik moest zelf als leerling iets té vaak een blauw briefje halen bij de conciërge, omdat ik te laat was. Drie keer te laat op school betekende een weeklang half acht op school voor corvee. Ik vervalste blauwe briefjes om onder de maatregel uit te komen. Spannend was dat. En de conciërge kende mij. O, reken maar dat hij mij kende. Vond mij een vreemde vogel.

 Maar ik vraag me al een tijdje af, bestáát de traditionele conciërge nog wel? Met het groeien van de organisatie werd ook de conciërge gedwongen in de kleverige teamstructuur die als een web over onderwijsland is gevallen. De conciërge werkt binnen het team onderwijsondersteunend personeel, het OOP – een verzamelnaam voor alle schoolmedewerkers die niet docent of directielid zijn. Het is een groep die de afgelopen jaren onafgebroken gegroeid is. Conciërges zitten in dezelfde vergadering als de mensen van de administratie, de roostermaker, de amanuensissen, de man van het kopieerhok, de klusjesmannen, de kantinejuffrouw en de klassen- en onderwijsassistenten.

Het OOP dus. Overigens, een veel gezelliger team dan de docententeams. Ze praten in pauzes over van alles en nog wat. Docenten praten het liefst over werk.

Enfin.

Mijn hoop is nu dat de conciërges tijdens die teamvergaderingen zich nu en dan afsluiten van het geouwehoer over vieze theekopjes, de evaluatie van de ouderavond of de aanschaf van een nieuw kopieerapparaat. En dat ze dan in hun hoofd de klassen langslopen. Of ze iedereen wel kennen. Wie er allemaal te laat was. En waarom. En of er nog een dakgoot gerepareerd moet worden. Of tafels gesjouwd.
Anders, ben ik bang, zien ze straks door de sleutels de bos niet meer.

dinsdag 29 maart 2011

Children Full Of Life

Over deze documentaire ging mijn vandaag in de Leeuwarder Courant verschenen column. Hier deel 1 van 5. De rest staat uiteraard ook op YouTube. 

maandag 28 maart 2011

Ooggetuigen

Gisteren was de begrafenis van mijn pake. Hij werd geboren in 1921. Hij was boer. Vorige week vrijdag was de begrafenis van de opa van mijn vrouw. Hij werd geboren in 1925. Hij was koopman. Beiden maakten als kind de crisis mee, als jonge knapen de Tweede Wereldoorlog en beide mannen zagen de wereld veranderen in richtingen die zij niet wensten. Want werd het niet vrijer, brutaler en sneller? Terwijl de twee mannen ouder werden, werd de wereld jonger, zo leek het.

Onherroepelijk trekt een bezemwagen door de tijd die de stem van generaties doet verstommen. Als iemand een eeuw oud wordt, mag dat een wonder heten. De oudste mens ter wereld is de 114-jarige Besse Cooper uit Amerika. Zij was drie toen de twintigste eeuw begon. Personen die nog eigen, levendige herinneringen aan de negentiende eeuw hebben zijn er niet meer.

Nog slechts drie veteranen van de Eerste Wereldoorlog zijn in leven: een Engelsman die vocht aan het front, een Amerikaan die ambulancechauffeur was en een Amerikaanse die bij de Royal Air Force als serveerster in dienst was. Ze werden alle drie geboren in 1901. Straks is er niemand meer die met eigen ogen de loopgraven van het westelijke front heeft gezien, het dreunen van de mortieren heeft gehoord en de Franse modder heeft geroken.

Onze opa’s hoorden bij de bijzondere generatie die met het volle bewustzijn de Tweede Wereldoorlog heeft meegemaakt – over twintig, dertig jaar is die generatie onverbiddelijk op sterven na dood. De jongens die de Duitsers zagen komen, of tegen ze vochten, dat wáren onze opa’s. Straks zijn het alleen nog personages in boeken en films.

Hoezeer ik er ook van hou, boeken leven niet en films evenmin. Historici trachten alles te ordenen, te documenteren, te archiveren, te bestuderen en te bewaren voor het nageslacht, maar de stem van een verdwenen generatie kan onze vragen niet meer beantwoorden. Niemand die nog weet hoe gewassen kleding in de negentiende eeuw rook, niemand die zich herinnert hoe de eerste auto’s klonken, hoe schoon water uit de sloot smaakte. We moeten het doen met wat de generaties voor ons hebben achtergelaten toen ze het gordijn achter zich dichttrokken: een statische erfenis.

Toen ik eens in de derde klas lesgaf over de Tweede Wereldoorlog had ik een dame uitgenodigd die op Java in een Japans interneringskamp had gezeten. Nadat ze haar indrukwekkende verhaal had verteld, de bel ging en het lokaal leegliep, bleef één jongen zitten. De tranen liepen over zijn wangen. Toen de oudere dame en ik bij hem gingen zitten en vroegen waarom hij huilde, zei hij: ‘Het is gewoon die oorlog! Die stomme rotoorlog!’. Ik had al weken verteld over de verschrikkingen van de oorlog, maar pas toen iemand die het écht had meegemaakt haar verhaal had gedaan, werd de geschiedenis plotseling springlevend voor de jongen.

En dat is het. Of iemand nu tien, dertig of tachtig jaar ouder is, die persoon ís de levende geschiedenis. Daarom zal ik mijn leerlingen de komende tijd stimuleren in gesprek te gaan met hun ouders, hun grootouders of zelfs overgrootouders. Want ooggetuigen zijn goud waard.

Mijn pake had al zijn broers en zussen al verloren. Hij was de laatste die het gordijn achter zich dichttrok. Zijn mem was in verwachting van het veertiende kind toen haar man stierf. De oudste zoon was twintig en het boerenbedrijf ging door. Ze kocht op een dag een kleine karnmolen van een man die per motor goederen in Noordoost-Friesland verkocht. Diens neefje zou later de handel overnemen. Die neef, dat was de opa van mijn vrouw. Onze opa’s. Ooggetuigen van de geschiedenis. Boer en koopman.

woensdag 16 maart 2011

Machtige ouders

Achter een klas van dertig leerlingen staan bijna zestig ouders. En ja, ik heb geregeld het idee dat ik die zestig ouders lesgeef. Ze willen het beste voor hun kind, uiteraard, en dat is terecht. Maar het lijkt nu en dan alsof elke dwaling van de school er een teveel is. Als haviken cirkelen de ouders boven het gebouw. Het gaat niet om goed onderwijs – het gaat er altijd over dat onderwijs beter kan. Daarover bellen en mailen de ouders.
    Ik vraag me herhaaldelijk af wie de poppenspeler is en wie de marionet in het onderwijs. Ik geloof dat de poppenspeler zelf een marionet is, die een poppenspeler is, die weer een marionet is. Elk trekt aan elk in dit schimmige spel. De inspectie trekt eens aan een arm, de media trekken dan weer aan een been, besturen trekken aan een kop en de ouders trekken ook nog eens aan allerlei touwtjes dat het een lieve lust is. En kijk: de schooldirectie danst de horlepiep.
Er is geen enkel bedrijf waar zoveel mensen over meepraten als over het schoolbedrijf. De ouders voorop. En zo staan achter elke cliënt twee advocaten die om de haverklap verhaal komen halen. Wat een gedoe! Laat de school eens met rust, dan kan er aan duurzame kwaliteit gewerkt worden. Maar ja, het is wel hun kind. En sommige klachten – die raken aan de kwaliteit van het onderwijs – zijn overigens zeer gegrond. Dat moet gezegd.
    Maar oef, de arm van de ouders reikt tot in de poriën van de school. Zo waren wij in de onderbouw gewoon gele papiertjes uit te schrijven als leerlingen hun huiswerk niet hadden gemaakt, boeken waren vergeten of zich anderszins vergist hadden. Een waarschuwingspapier inderdaad. Het papier bestaat nog steeds, maar de kleur is veranderd. Volgens sommige ouders was de associatie met de gele kaart van het voetbalspel te evident. Zo moesten de kinderen het niet ervaren. Nu delen we blauwe kaarten uit. Het deed me denken aan die kleurdidactici die beweerden dat het nakijken van tentamens met een groene in plaats van rode pen dient te geschieden. Ammehoela, laat me niet lachen! Goed is goed en fout is fout en zulke kleurdidactiek is goed fout.
    Ik ken de verhalen van scholen in het land. Als een docent een aantal dagen afwezig is, trekken de eerste ouders al aan de bel. Hun kind moet les krijgen en wel meteen. De teamleider, onder druk gezet, belt met de zieke collega die tegen overspannenheid aanzit. Er ontstaat een cirkel, aangezet door de ouders, maar gecompleteerd door de teamleider: de zieke docent komt te vroeg terug en zit enkele weken later bij de bedrijfsarts. Er vallen meer lessen uit. Ouders bellen weer. Teamleider belt weer. Docent blijft nog langer weg. Er komt een onbevoegde invaller. Ouders bellen weer, teamleider belt weer en het einde is zoek. Zulke dingen gebeuren. Ik hoor ervan.
    Eén brief uit het ouderlijke kamp is vaak genoeg om een directie aan het twijfelen te brengen. Wat ouders niet zien bestaat niet, maar wat ze wel zien wordt vlug gladgestreken. Er wordt mooi weer gespeeld. Alles draait om uitstraling. Om de glossy. Ik ken een school waar één klas inhaaluren kreeg, omdat ouders aan de telefoon hingen, terwijl een andere klas, die evengoed extra uren nodig had, ze niet kreeg. Tja, dan moeten de ouders maar bellen.
Ik vind dat een sterke directie vóór goed onderwijs en áchter haar mensen moet staan, niet voor goede uitstraling en achter de ouders. Een directie moet keuzes maken en moet die kunnen verdedigen tegenover critici. Meewaaien met de wind van haarklovers is fnuikend.