maandag 30 mei 2011

Marionetten - Dim Junius

Goede vriend en collega Dim Junius maakte deze tekening naar aanleiding van één van mijn columns:

woensdag 25 mei 2011

Ken Robinson - School Kills Creativity

Bij mijn column 'Intelligent, maar dan anders' - hier de voordracht van Sir Ken Robinson. Voor meer 'Riveting talks by remarkable people', kijk op: http://www.ted.com


dinsdag 24 mei 2011

Intelligent, maar dan anders

Ik ben heel goed in niet werken. Je moet jezelf af en toe ontzien. Als de dag voorbij is, is de dag voorbij en als het weekend is, is het weekend. Niettemin was ik afgelopen vrijdagavond nog flink aan het werk. Ik dronk er weliswaar een biertje bij en ik geef toe, ik at hapjes uit schaaltjes. Zo vervelend was het allemaal niet. Nee, eerlijk gezegd was het zelfs Oudhollands gezellig. 

Ik had mijn tweedeklassers de opdracht gegeven een gezelschapsspel te maken. Dat is in eerste instantie een ontspannen opdracht voor de docent. De leerlingen sloven zich uit, nemen alle benodigdheden mee van huis en gaan flink aan de slag. Er wordt overlegd, er wordt geknipt, geplakt, gezaagd en getekend. Maar pas op, na enkele lessen komt het: het spel is af en de kinderen leveren het met glunderende ogen en rode wangen in. De eindproducten moeten worden beoordeeld en de aanblik van de trotse, voldane leerlingen bevestigt nog eens dat ik mij daar niet met een jantje-van-leiden van af kan maken. Dus ik beloof de verschillende spellen allemaal te gaan uitproberen met mijn vrouw. Dat vinden de kinderen een spannende gedachte.

In onderwijsland móet creativiteit gestimuleerd worden. Als je kijkt naar de bestaande vakkenhiërarchie, dan valt op dat creatieve vakken als muziek en kunst, en meer nog drama en dans, onderaan de rangorde bungelen – en dat is overigens een globaal verschijnsel.

Het idee dat de bestaande hiërarchie binnen onderwijssystemen op de kop moet, komt van Sir Ken Robinson, wiens lezingen voor TED miljoenen keren zijn gedownload en nog talloze miljoenen keren meer bekeken. TED (Technology, Entertainment, Design) biedt een podium voor ‘ideas worth spreading’, dus voor ideeën die de moeite waard zijn rondgebazuind te worden. Ik ben fan van TED en kijk regelmatig op de website.

De voordrachten van Ken Robinson zijn gewiekst, grappig en snijden hout. Zijn kijk op het onderwijssysteem is verfrissend. Hij is professor in de creativiteit, als je dat zo kunt zeggen. Zijn boodschap: het onderwijssysteem is als een bierglas waar melk uit is gedronken. De creativiteit slaat erin dood.

Toen ik vrijdagavond een zoveelste spel uitstalde op de keukentafel en mij nog eens bijschonk, besefte ik dat ik talenten bij mijn leerlingen had aangesproken die ik nog niet eerder had opgemerkt. Het bleek dat de leerlingen een haast ouderwetse vlijt aan de dag hadden gelegd. Het bulkte van de creativiteit.

Het ene na het andere geweldige speelbord kwam op tafel. We speelden een monopoly-variant waarin ik Willem van Oranje was en mijn vrouw Margaretha van Parma; we deden ‘Republiek & Co’ waarbij mijn vrouw geweldig een hagenpreek uitbeeldde en ik vakkundig de beeldenstorm tekende. Toppunt was het spel ‘Kolonisten van de Republiek’ – door vragen goed te beantwoorden verzamelden we de benodigde materialen voor de bouw van een schip. De gefiguurzaagde kaarthouders waren fenomenaal.

Ken Robinson benadrukt dat we het talent van kinderen moeten aanspreken door hun creativiteit te stimuleren, maar ook door het vaste stramien eens los te laten. Het huidige onderwijssysteem deelt kinderen in naar wat ik maar noem ‘letter- en cijferintelligentie’, terwijl intelligentie zoveel meer vormen heeft. Op het vwo wordt iedereen opgeleid tot hoogleraar.

Robinson noemt het voorbeeld van een man die altijd al brandweerman wilde worden, maar daarin ontmoedigd werd door zijn docent. Hij zou zijn talent verkwanselen als brandweerman – hij zou daar te slim voor zijn. Vermoedelijk kwam de docent terug op zijn woorden toen hij en zijn vrouw jaren later na een auto-ongeluk gered werden uit het wrak door zijn oud-leerling die, tegen de adviezen in, tóch brandweerman was geworden. Hij redde hun beider levens. Inderdaad. Over talent gesproken.

maandag 9 mei 2011

De gelukkige klas

Met planken schrijven de kinderen Japanse karakters in het donkergele zand van de binnenplaats van de school. Het laatste semester is bijna afgelopen en de klas heeft het plan opgevat om als afsluitend project samen een brief te schrijven. Een brief zo groot, dat die vanuit de hemel te lezen is. Een brief voor de overleden vaders van twee klasgenoten. Vanaf de brede trap die naar het zandplein leidt, lezen de kinderen in koor de tekst die ze net geschreven hebben: ‘Mifuyu’s vader en Tsubasa’s vader. Het gaat goed met jullie kinderen. We zijn altijd bij hen. Wees dus alstublieft niet bezorgd.’

Het is de laatste scène van de geprezen documentaire ‘Children Full of Life’ uit 2003, waarin de unieke docent Toshiro Kanamori en zijn 35 leerlingen centraal staan. De kinderen zijn negen, misschien tien jaar. Ik zag de video over de Japanse onderwijzer op YouTube. Daar is het een hit, want Kanamori is een fenomeen.

Zijn didactiek draait om menselijkheid. Geluk is bij hem het doel en empathie het belangrijkste middel daartoe. Elke dag lezen drie leerlingen voor uit de dagboekbrieven die ze aan de andere leerlingen schrijven en die ze bijhouden in een schrift. Ze hebben geleerd daarin open te zijn. De klasgenoten luisteren écht. De voorleessessies leidden soms tot gezamenlijke huilbuien.

Ik keek met open mond.

Dat empathische vermogen is de meeste – niet alleen Japanse! – volwassenen vreemd. Had ik maar zo’n docent gehad, luidt de gemiddelde reactie op YouTube. Maar eigenlijk staat er: had ik maar zulke vrienden gehad, dan was het leven een stuk draaglijker geweest. Vrienden die echt luisteren – daar word je gelukkig van.

Na vier dagen afwezigheid, leest Ren voor uit zijn dagboekbrief. Zijn oma is overleden. Hij vertelt over het verlies en het verdriet, over de bloemen in de kist. Andere leerlingen halen passages uit oudere brieven aan waarin ze ook een persoonlijk verlies beschrijven. Dan vertelt Mifuyu over haar overleden vader. Ze was drie toen hij stierf. Ze heeft het nooit eerder verteld aan de klas. Iedereen huilt mee.

Enkele dagen later neem Mifuyu haar belangrijkste bezit mee: een ingelijste tekening van een futuristisch voertuig dat haar vader vlak voor zijn dood heeft ontworpen voor een parade. Iedereen wil de tekening zien. Mifuyu is trots en ze kan nu lachen als ze over haar vader praat. 

Geluk staat zelden letterlijk als doelstelling in een schoolgids, maar is als idee niet nieuw. In de jaren ’20 liet schrijver/onderwijzer Theo Thijssen zijn karakter Meester Staal al de volgende woorden, in de slotregels van zijn boek De Gelukkige Klas, zeggen: ‘M’n heerlijke, lieve, lastige stel, ik weet eigenlijk maar een ding: de jaar of wat dat ik jullie heb en dat jullie mij hebben, behoren wij enkel maar een gelukkige klas te zijn. En de rest is nonsens, hoor, al zal ik dat júllie nooit zeggen.’

Ik zal niet beweren dat mijn pogingen kennis over te brengen er niet toe doen, of dat de lesstof die ik in mijn lessen probeer te verduidelijken nonsens is, nee, daar ben ik teveel historicus voor. Maar dat het geluk van mijn leerlingen voorop hoort te staan, daar ben ik het volkomen mee eens. Wat is een uitmuntend cijfer waard, als een leerling niet goed in zijn vel zit? Wat doet een goed rapport er toe, als iemand gepest wordt? Welk nut heeft kennis van zaken als er verdriet is?

Kanamori en Thijssen – kilometers en jaren van elkaar verwijderd – hebben het begrepen. Een leerling uit de documentaire vat het als volgt samen: ‘We gaan naar school om gelukkig te worden en elkaar gelukkig te maken. Als één iemand niet gelukkig is, is niemand gelukkig.’

woensdag 4 mei 2011

Gewoon druk!


Mijn docentenbrein is ’s ochtends gelijk wakker. Het begint gewoonlijk al als een bezetene te werken als ik nog maar een minuut van bed ben en ik apathisch voor me uit staar onder de warme straal van de ochtenddouche. Onvrijwillig neem ik de dag door: de lessen, de afspraken, de vergadering waarvoor ik nog wat moet lezen. En: heb ik alles in mijn tas gedaan gisteravond? Moet ik misschien nog iets printen? Wakker ben ik daarna nog niet. Dat duurt ongeveer nog twee uur. Maar druk ben ik al wel.
Ik ontbijt en lees slecht nieuws.
         Dan rijd ik naar school. In de auto bedenk ik dat ik niet heb gekeken of er roosterwijzigingen zijn. Daarin zeer behendig, bekijk ik de roostersite op mijn smartphone. Ah, kijk, ik geef in een ander lokaal les dan normaal. Maar ik heb een computer nodig! Ik bel de roostermaker als ik ter hoogte ben van tankstation Oude Riet tussen Groningen en Drachten. Oude Riet. Mooie naam. Zou op die plek een goedkoop bordeel hebben gestaan? Elders aan de A7 ken ik benzinestation Dikke Linde. Mooie namen voor tankstations.
Enfin. De roostermaker regelt een ander lokaal. Met computer en beamer.
         Ik arriveer op school en dan begint het pas echt. Ik heb de jas nog niet uitgetrokken of ik word aangesproken: ‘Ik heb je mail gelezen hoor. We moeten er nog maar even over praten’. En: ‘In de grote pauze even vergaderen over de excursie naar Berlijn, toch?’. Ik hang mijn jas op. Twee mouwen minder om aan getrokken te worden. Maar het zal niet helpen.
         Koffie. Aah, koffie! Maar nog steeds niet helemaal wakker. Ik vind allerlei papier in mijn postvak. Evaluatieformulier open dag? Openstaande rekening van de sectie? Notulen? Een te laat ingeleverd werkstuk? Een map waar bovenbouwtoetsen in moeten? Een beoordelingsexemplaar van een nieuwe geschiedenismethode? Een loonstrook? Een persoonlijk briefje van een collega? Is dat allemaal voor mij? Joepie. Het is allemaal voor mij. Want het zit in mijn postvak.
         De eerste bel gaat. Op weg naar het lokaal – de post onder de arm, een tas in elke hand – vragen leerlingen naar een cijfer. Ik rommel in mijn map. Ik kan de cijfers zo snel niet vinden. ‘Kom later even terug, jongens’. Als ik het lokaal open, heeft een collega nog een paar vragen over een project. Ik luister maar half; ik wil de les beginnen en mij schiet te binnen dat ik nog iets had moeten kopiëren.
Ik begin de les te laat. De helft van de klas staat bij het andere lokaal, want heeft de roosterwijzigingen niet meegekregen. Iemand moet een toets inhalen. Afspraak maken. Afwezigen noteren. Huiswerk controleren. Ondertussen bedenk ik dat ik nog een ouder moet bellen. De beamer weigert – de batterijen in afstandbediening zijn leeg. Gedoe. Maar toch: ik doceer. Leerlingen zijn het eerste uur soms al heel druk. Uit hún ochtenddouche stroomt energydrink, denk ik wel eens.
Zo begint de dag. Zo verloopt de dag.
         Tussendoor – waar tussendoor? – kijk ik toetsen na, beantwoord ik mail en bereid ik lessen voor. Met koffie. Balen dat ik niet meer rook.
         Drie keer pauze. Of eigenlijk: een werkbespreking, een sectieoverleg en een begeleidingsvergadering. En dan met een boterham er bij. En koffie uiteraard. Oh ja, vanmiddag bespreking van mentorleerlingen. Het is waar ook. Wat? Staat er een leerling voor mij bij de deur? Echt? Moet ik nú surveilleren? Maar ik heb pauze. Ok. Ok.
         En zo is iedere schooldag een rit in een achtbaan die pas eindigt wanneer men slapen gaat. Het is maar goed dat ik vroeger niet gediagnosticeerd ben met ADHD. Ik was gewoon druk. En dat komt nu heel goed van pas.