woensdag 28 december 2016

De schermgeneratie

‘Meneer, gaan we vandaag eindelijk eens een film kijken?’ Ik zucht. Aan het woord is de schermgeneratie. Ze swipen ‘s ochtends WhatsApp open, komen met over hun mobiel gebogen hoofden het lokaal binnen sjokken en vallen ‘s avonds te laat in slaap met het vaalblauwe licht van hun mobieltje op het gezicht. Als ik een documentaire over het Ardennenoffensief laat zien, terwijl het boek openligt bij de ontdekkingsreizen, ze slikken het voor zoete koek. Wát je ook opzet, de monden vallen open en ze kijken, kijken, kijken. Want dat doet de schermgeneratie: kijken naar de schermen van hun tv’s, telefoontjes, tablets, laptops en pc’s.

Het scherm als opium voor het volk. De smartphone de nieuwe afgod. En als de suffe zwart-wit-beelden afgelopen zijn, roept iemand: ‘Meneer, mag ik nu iets cools laten zien?’

En juist daarom laat ik nog nauwelijks video’s zien. Ik doe het alleen als de beelden écht iets toevoegen en ik er een zinnige opdracht bij heb. Als de leerlingen vragen waarom ik niet zo vaak filmpjes laat zien, leg ik uit dat er een film in ons hoofd afgespeeld dient te worden. En dat noemen we fantasie. Laten we fantaseren. Creatief zijn. Verbanden leggen. Diepzinnig worden. In het hooooofd! Maar ik roei tegen de stroom in, want schermonderwijs is hot. Denk alleen maar aan de iPadscholen.

In het hoger onderwijs zijn de zogenaamde MOOCs - de ‘massive online open course’ - een nieuwe verschijnsel. Vooralsnog vooral toegankelijk voor de rijke, hoog opgeleide elite, bieden deze online cursussen via het computerscherm de mogelijkheid te slagen voor een vak zonder je bed uit te komen.

En dan is er ook nog Flipping the Classsroom - op zichzelf geen gek idee. Als geschiedenisdocenten hebben we te maken met het fenomeen Joost van Oort. Ik neem mijn pet af voor de keurige presentaties van deze YouTube-goeroe met een zachte g, maar te vaak hoor ik dat mijn examenleerlingen liever onderuitgezakt zijn filmpjes kijken dan de historische context werkelijk zelf bestuderen. Als ik hoor ‘ik kijk nog wel even Jort voor de toets’ word ik daar eerlijk gezegd strontchagrijnig van. Hun schermvriend Jort die niet eens Jort heet.

Een beeldscherm is wat het is: de verbeelding vervlakt. Het is het consumeren van een kant-en-klaar-maaltijd, terwijl de keuken volstaat met overheerlijke ingrediënten waar je mee aan de slag kan. Probeer! Experimenteer! Onderzoek!

Natuurlijk zie ik de mogelijkheden van de nieuwe technologie ook wel. Dat is niet zo moeilijk. Het is veel moeilijker om deze schermgeneratie van de schoonheid van de verbeelding te doordringen. De mooiste film speelt zich af in het hoofd van de fantast.

maandag 16 mei 2016

Uitgerangeerde Dwarsliggers

De stencilgeneratie babyboomers die al jaren fronsend, zuchtend en nee-schuddend de vergaderingen bijwonen, die roepen ‘wat een ontzettend stom idee is dit!’ en dan weglopen, die elk managementsinitiatief aanvechten; zij die de dwarse bladen lezen, die soms zelf schrijven, zij die vanuit de opleiding als vanzelfsprekend links georiënteerd en politiek actief zijn – die generatie verdwijnt van het toneel. De dwarse, mondige geschiedenisdocent behoort straks zelf tot de geschiedenis.
De nieuwe generatie – de twintigers, de dertigers, sommige veertigers – die met haar academische opleiding in lage schalen terechtkwam, de lichting die van tijdelijk contract naar tijdelijk contract gebonjourd wordt – die generatie wordt de rol van dwarsligger onmogelijk gemaakt, althans, als carrière maken de ambitie is. En dat ís de ambitie van de meesten: een vast contract in een hogere schaal geeft het leven immers wat zekerheid.
Ik heb de leraar geschiedenis leren kennen als eigenzinnig; eerder gevoelsmens dan berekenend. Eerder het hart op de tong dan de zaken met de mantel der liefde bedekkend. Ik heb mijzelf na acht jaar onderwijs ook zo leren kennen. Ik zucht tijdens de teamvergadering. Ik zeg gemakkelijk nee tegen werk waarvan ik het nut niet inzie. Ik dans uit de maat op de pijpen van de locatieleiding. Ik maak niet gemakkelijk vrienden in het middenmanagement. Ik ben een luis in de pels, hoor ik wel eens zeggen.
Ik was er trots op balsturig te zijn, maar nu loop ik vast, want ik heb ambities.
Mij valt naïviteit te verwijten, dat begrijp ik, maar het onderwijs wordt ‘geprofessionaliseerd’. Dat betekent dat als een vast contract of een schaalverhoging aspireert, je de gekozen protocollen en procedures moet omarmen, dat je veranderingen veranderkundig moet benaderen, dat je daarbij jargon hanteert dat je niet eigen is, dat projecten vanuit betwistbare theorieën en concepten opgezet moeten worden. Je doet er kortom verstandig aan er niet met gestrekt been in te gaan, want dan verpest je je dossier.
Mijn vrouw zegt dat ik niet zo moeilijk moet doen, dat ik slim genoeg ben om door de hoepel te springen en dat ik mezelf daarmee niet verloochen. Dat zegt mijn leidinggevende ook. Het is een kwestie van ‘omschakelen’, zoals een cursusleider dat zou zeggen, daarbij de handen aan weerszijden van het hoofd om daarmee de denkbeeldige knoppen om te schakelen. Omschakelen dus. Ok. Als mijn vrouw het zegt, dan ga ik ervoor. Ik moet per slot van rekening haar nieuwe schoenen betalen, maar feit is: de dwarsligger lijkt uitgerangeerd.
Eerder gepubliceerd in Kleio




dinsdag 5 april 2016

Piemels op tafels

Inmiddels heb ik geleerd dat je eerst boosheid moet spelen, voordat de echte woede een waas voor je ogen tovert. Nog maar net voor de klas, beheerste ik dat allerminst: ik reageerde meestal nogal impulsief. Toen ik in het werkboek van een derdeklasser een hakenkruis ontdekte, bedacht ik me niet. Ik pakte het boek en wierp het ongenadig hard tegen de achterwand van het lokaal: de doffe knal werd gevolgd door een tirade van weet je wel en hoe kun je en je moest eens beseffen en van dit en van dat. De klas leek onder de indruk, want niemand zei nog iets.

​Nog steeds ontdek ik af en toe een hakenkruis in een schrift, op een tafel of op de muur. Meestal zijn ze haastig getekend, in de helft van de gevallen ook nog eens linksom draaiend in plaats van rechtsom. Het onderwijs ondersteunend personeel heeft er een taak aan. Toen vorig jaar een conciërge afscheid nam, werd hij bedankt voor zijn inzet. Specifiek werd tussen neus en lippen door het verwijderen van de hakenkruizen van tafels genoemd. Dat verdiende een pluim! Ik mompelde: en de piemels dan?

​Want ook eenvoudig getekend en o zo ongehoorzaam zijn de piemels op tafels. Zonder uitzondering haastig getekend met als resultaat piemels in alle soorten en maten. Mét ballen, zonder ballen, met of zonder haar. Als je ze opspoort vind je ze overal: op stoelen, muren, in de toiletten, op posters. Slechts zelden nadert de tekening een realistische weergave. Ik kan me niet aan de indruk onttrekken dat het getekend is terwijl de kunstenaar onschuldig naar de docent knikte die de wortels en breuken uitlegde.

​Piemels en hakenkruizen. Appels en peren, maar je hebt ze liever niet op tafel. De bedoelingen zijn evenwel niet kwaad. Ok, het zijn wel pubers met piemelzorgen, maar het zijn geen jonge neonazi’s natuurlijk. Het is in beide gevallen een simpele manier om rebels te doen en het is de taak van de docenten uit te leggen dat het stompzinnig is. Vooral de hakenkruizen. Die zijn heel dom. Kappen daarmee. En piemels, ach, alleen bij meneer De Vries van Nederlands dan.

Toen ik onlangs in VWO6 mijn fascinatie voor de schoolbankkunst voorlegde, maar uit professionele overwegingen het tegelijk afkeurde, herinnerde ik mij het voorval van het hakenkruis in het werkboek van de derdeklasser. Ik vertelde hoe ik het boek tegen de muur gooide, hoe de klas stil werd en… Toen ineens besefte ik dat we drie jaar verder waren en dat de bewuste jongen, nu een lange jongvolwassene, rechts vooraan in het lokaal zat. Hij keek me aan. ‘Weet je het nog?’, vroeg ik. Hij richtte zijn ogen op zijn tafel en knikte beschaamd. Hij wist het nog.

dinsdag 1 maart 2016

Slobberwijken

Het is aan de geschiedenisdocent om de leerlingen mee op reis te nemen naar verdwenen plaatsen. Naar vervlogen eeuwen. Ze moeten de modder van een middeleeuws slagveld kunnen ruiken, het deinen van La Santa Maria voelen, het huilen van de moeders horen, die hun zonen naar het westfront zien vertrekken.

Ik slaag daar niet altijd in. Blijkbaar omdat ik me niet altijd verstaanbaar heb gemaakt, maar ook en vooral omdat ik leerlingen niet hun 21ste-eeuwse bril heb kunnen afzetten. Tijdens de Franse Revolutie stierven heel veel mensen door de gelatine. Ja, dat leest u goed. Ik moest ook twee keer kijken. De gelatine. Ook Robespierre eindigde in een bak gelatine - het goedje leidde tot een langzame - blub blub! - verstikkingsdood. Ha! De gelatine. Ik moest lachen toen ik het las bij een vierdejaars havist. Nadat ik er bij de toetsbespreking op terugkwam en er een grap van maakte, zag ik een week later dat een andere leerling bij de herkansing guillotine had doorgestreept en er gelatine van had gemaakt. Ai. Wat ging daar mis?

Het pubergeheugen is wispelturig. In plaats van Bill of Rights schreef een leerlinge op het afgelopen examen ‘Bill of Gates’. De computer wel horen suizen, maar niet weten waar de ventilator zit, inderdaad. Dat is alsof je van Melkertbanen ‘Jobs of Steve’ maakt.

In hetzelfde straatje gebeurde enige tijd geleden het volgende: een leerling schreef over de ‘belle époque’, de uitbundige decennia voor de Eerste Wereldoorlog: ‘het was een tijd vol nieuwigheden, zoals het mobieltje.’ Ha! Het mobieltje! Ik heb inderdaad verteld van Alexander Graham Bell - Mr. Watson, come here. I want to see you - en de uitvinding van de telefoon, maar besefte niet dat in sommige kinderhoofden de telefoon synoniem staat aan mobieltje. Met internet. Met camera. Met Skype. Mr. Watson, stay there. I see you.

Maar soms pas ik anachronismen of neologismen bewust toe. ‘In de Roaring 20s was ‘live now, pay later’ het motto, alles was YOLO’, schreef een leerling op de repetitie. Dat had ze goed onthouden, want zo had ik het uitgelegd. Leerlingen maken ook gretig gebruik van mijn ‘hangry’ dat ik gebruik om het humeur van de Franse Derde Stand voor de revolutie te omschrijven. Hongerig en boos.

Ook al gaat het soms moeizaam, we moeten beelden scheppen. Dus: minder YouTube, maar meer video in je kop. Laat de leerling fantaseren. Thuis kijken ze wel weer video’s. Natuurlijk: af en toe een afbeelding of een kort videofragment moet kunnen, maar de bril van nu moet af. Laat ze ruiken, voelen en horen, want dan krijg je de mooiste antwoorden. Nakijken wordt leuk als een derdeklasser de Amerikaanse Hoovervilles als ‘slobberwijken’ omschrijft. Interessant beeld. Slobberwijken. Ha!

Gepubliceerd in de Kleio van 20-02-15. Het tijdschrift voor geschiedenisdocenten verschijnt zeven keer per jaar