donderdag 30 mei 2013

iPadscholen

Als het aan sommige mensen in het onderwijs ligt staan we aan de vooravond van wat gerust een revolutie genoemd kan worden. Komend schooljaar starten tien zogenaamde Steve Jobsscholen, door diezelfde mensen ook wel iPadscholen genoemd. Een school voor hippe kiddo’s, moet je rekenen, die Ravi of Toy heten en die naar school gebracht worden in de bakfiets.                 

Steve Jobs was een kille, geniale, narcistische psychopaat, een perfectionist die meedogenloos regeerde. Iemand die woest kon worden. Gezellig om daar je school naar te vernoemen. En de docenten moeten natuurlijk verplicht een zwarte coltrui en gympen aan.

Stichting O4NT, Onderwijs Voor een Nieuwe Tijd, denkt dat de iPad de sleutel tot succes kan zijn. Maurice de Hond is initiatiefnemer. De stichting vindt schooltijden, schoolvakanties, het schoolgebouw en de schoolboeken te beklemmend. Leerlingen worden individueel bediend, vakanties staan niet vast, het gebouw is lang open en centraal staan zogenaamde ‘21st Century Skills’.

O4NT anticipeert en doet een poging de ongewisse toekomst te begrijpen, maar, zoals de Deense filosoof Kierkegaard al zei, het leven wordt voorwaarts geleefd, maar achterwaarts begrepen. We hebben geen glazen bol, maar zijn vanzelfsprekend verplicht afgewogen voorspellingen te doen, want het is de wereld van onze kinderen.

In Sneek bewandelt basisschool De Driemaster vanaf volgend jaar ook het iPad. Ik lees ergens op internet een reactie van een moeder: “was nog eerder in het nieuws dan dat de MR en de ouders het wisten te BELACHELIJK voor woorden nee voor de comunnicatie krijgt het bestuur een 10 van mij!”
                 
Kijk, als het bestuur van een school niet kan communiceren en de ouders het woord communicatie niet kunnen spellen, misschien moeten we het voor de komende generatie dan inderdaad over een andere boeg gooien.

Communicatie is een 21st century skill, lees ik op de site van O4NT, net als creativiteit, innovatief en kritisch denken, problemen oplossen, leiderschap, productiviteit en samenwerken. Dat zijn de vaardigheden die de werknemer van deze eeuw onder de knie schijnt te moeten hebben. Volgens mij waren die vaardigheden altijd al handig. Maar wie weet nou echt wat leerlingen moeten kunnen en kennen? Misschien moeten ze wel heel goed een automatisch geweer kunnen hanteren. Of bessen kunnen verzamelen. Of een ruimteschip besturen.

Ook mijn school staat voor een belangrijk keuzemoment. Begin volgend jaar betrekken we een nieuw schoolgebouw en vanzelfsprekend moet dan de multimediale inrichting besproken worden. Moeten alle docenten een tablet? Moeten de leerlingen misschien een Chromebook? Moeten we van de schoolboeken af? Moet ik mijn lessen op YouTube zetten? Moeten docenten coaches worden? Genoeg vragen, maar we zijn het nog niet helemaal eens.

In Sneek vinden sommige ouders dat hun kinderen slachtoffer van een onzeker experiment worden. En dat is het in zekere zin ook. Wat de precieze uitwerking zal zijn kan niemand zeggen. Hoe staat het straks met de spellingsvaardigheden van leerlingen? Kunnen ze straks nog elementaire rekensommetjes maken? Hebben we te maken met een ‘auto-correct-generatie’? En is dat erg?

Ik krijg de indruk dat de besturen van de Steve Jobsscholen zich in de spotlight willen spelen door het onderwijs in te richten naar de beschikbare technologie. Het traject moet andersom bewandeld worden: eerst moet een duidelijke onderwijsvisie geformuleerd worden en dan moet gekeken worden welke rol technologie daarin kan spelen. Er wordt momenteel gewerkt aan de ‘edu-iPad’ – het gaat misschien de goede kant op.

We kunnen niet in de toekomst zien, maar we moeten wel pogingen ondernemen het schoolsysteem op de dag van morgen voor te bereiden. Onderwijs kan niet meer om de digitale revolutie heen, maar zorgvuldigheid is geboden. Radicale revoluties leidden in het verleden niet zelden tot bloedvergieten. Dat werd achterwaarts begrepen. 

(gepubliceerd in de Leeuwarder Courant op 18-04-2013)

dinsdag 21 mei 2013

Verder Kijken (Vind ik leuk - 16 mei 2013)


In mijn column 'Vind ik leuk' van afgelopen 16 mei (hier nog te publiceren) noem ik een YouTube-video die 'viral' ging. Het gaat om dit filmpje:


Ook noem ik Rita Pierson, die voor TED Talks Education (7 mei 2013) het volgende zei:


Een niet te missen spreker aldaar was Sir Ken Robinson:


Voor alle overige 'talks' klik hier


zondag 19 mei 2013

Flippen


Ik kon het eerst maar moeilijk uit mijn strot krijgen, dat viezige modewoord, maar als je het maar vaak genoeg door je strot geduwd krijgt, verdomd, dan gaat het er ook steeds makkelijker uit.

Differentiëren, oftewel: je leerlingen stuk voor stuk op maat bedienen. De reactie van de docentenprimaat: onmogelijk! Hoe kan je ooit in die twee of drie keer vijftig minuten per week voor al die dertig leerlingen de juiste didactische, pedagogische, stofinhoudelijke cocktail bereiden?

Een docent kan moeilijk dertig verschillende frontale instructies geven. Dus eenheidsworst. De leerlingen die het al lang snappen, dommelen weg; de leerlingen die maar moeilijk meekomen, krijgen nauwelijks de kans te stof te laten bezinken of uitleg te vragen. Je probeert iedereen mee te krijgen, je ploetert, je zweet, maar je doceert vooral de gemiddelde leerling.  

Maar we hoeven niet te wanhopen, want behold, er is weer eens iets superhips overgewaaid uit de Verenigde Staten – het heet ‘Flipping the Classroom’ en misschien werkt het nog ook.

Toen de oprichter van de Khan Academy, de Amerikaan Salman Khan, in 2000 besloot zijn nichtjes te helpen met wiskunde en zijn eerste instructievideo’s op YouTube plaatste, had hij niet voorzien dat hij daarmee de basis legde voor een wereldwijde trend.

De ideeën van Khan vormen mede de basis van wat dus ‘Flipping the Classroom’ gedoopt is: kennisoverdracht vindt plaats in een video die de leerlingen overal en in hun eigen tempo kunnen kijken. In de les is er dan ruimte voor discussie, interactie, opdrachten en, juist, daar komt-ie, maatwerk. Flippen? Ja, lekker flippen: de instructie vindt thuis plaats, het ‘huiswerk’ in de klas. Omgedraaid dus.

Het lijkt mij een goed idee om de leerlingen de filmpjes te laten maken. Ik noem het dan ‘Flipping flipping the classroom’. U kunt me boeken.            

Veel universiteiten zetten ook steeds meer colleges online, zodat studenten thuis met bier en pizza de professor nog eens rustig kunnen horen uitleggen. Of ze kunnen zelfs thuisblijven.

In Nederland is een aantal geschiedenisdocenten ook gaan flippen en ik profiteer daarvan. Het YouTube-kanaal van de Eindhovense docent Joost van Oort is inmiddels meer dan een miljoen keer geraadpleegd, onder meer door mijn leerlingen. Een andere pleitbezorger van het flippen is een zekere Jelmer Evers die er flink mee loopt te schnabbelflippen.

Ik krijg de kriebels van de stem van beide heren (zachte g en aardappel-r), maar  toegegeven, ze flippen er flink op los. Ze leveren een knap staaltje.

Er zijn bezwaren. De interactie tijdens de kennisoverdracht (de vingers in de lucht) is er niet bij en ja, het kost tijd en enige softwarekennis om de filmpjes te maken, en heus, er zijn nog steeds leerlingen die thuis geen internettoegang hebben of zeggen te hebben.

En bovendien, docenten hebben anno 2013 niet veel tijd voor hun lesvoorbereiding – het vraagt een flinke inspanning, zo’n soepele presentatie in elkaar zetten, de voice-over opnemen, de video online zetten en daarnaast allerlei activerende didactiek en maatwerk in de les aanbieden. Aan de andere kant: als een aantal docenten er werk van maakt, hoeft de rest het wiel niet opnieuw uit te vinden. Ik zie het professioneel worden, want de trend is gezet. Nogmaals, ik heb van de online-video’s geprofiteerd en ben ze flipping dankbaar.

Dit is wat de 21ste eeuw voor ons in petto heeft. We gaan meer en meer online. De docent voor de klas vertelt minder, maar wordt meer huiswerkbegeleider. Er is meer tijd voor differentiëren, dat is waar en dat is prima, want differentiëren in een nobel doel.  

En het grootste voordeel? Als je eenmaal al je instructies hebt opgenomen, kan je die voor de klas afspelen en zelf een lekkere bak koffie in de personeelskamer halen. Twee zoetjes erin en lekker flippen.

(gepubliceerd in Leeuwarder Courant 04-04-2013)

donderdag 2 mei 2013

Jet en de Finnen

Onze toekomst hangt af van de leraren in Nederland. Daarom wil ze hogere eisen stellen aan de instroom bij opleidingen, minder rompslomp en betere arbeidsvoorwaarden. En oh ja, leraren moeten van elkaar leren.

Zegt Jet.

Jet is geïnspireerd geraakt. Vorige week vond in Amsterdam de ‘Onderwijstop G20’ plaats. Gastland Nederland staat op de zevende plaats in de wereldranglijst, maar tevreden zijn we niet. De minister wordt daarover geïnterviewd. Ik kijk en zie ambities.

We moeten naar Finland kijken, zegt ze. We weten het intussen: Finland is onderwijssprookjesland. Daar worden leraren ‘De Kaars van De Natie’ genoemd. In Nederland zijn docenten eerder de Aars van De Natie. In Finland worden leraren aanbeden, begeerd zelfs – iedereen wil er met een onderwijzer trouwen. Leraren moeten weer sexy worden, zie ik haar denken. Dat begint met de minister, denk ik op mijn beurt.

In Finland staan alleen academici voor de klas. In Finland hebben ze drie maanden zomervakantie. In Finland is het onderwijs gratis, net als het schooltransport en de lunch. Leerlingen maken er 780 (in plaats van 1040) uren per jaar. Maar ook: in Finland is minder dan 1 procent van de inwoners van niet-westerse afkomst. In Finland heeft men nog ontzag voor gezagdragers. Finnen maken een langetermijnplanning en ze wedden niet op honderd paarden tegelijk. In Finland, in Finland, in Finland!

Ik ben altijd fan geweest van Jari Litmanen, de Finse voetballer van Ajax. Ontzettend sympathieke nummer 10. In Amsterdam noemden ouders hun kind Jari Litmanen, als in: Jari Litmanen de Vries. Litmanen opende de ogen: eigenlijk bleek alles in Finland sympathiek en solide geregeld. Nokia maakte onverwoestbare mobieltjes. Ze spraken er een Finoegrische geheimtaal. Ze kwamen samen in sauna’s.

En hun onderwijs staat dus al jaren op de eerste plaats.

In het item dat EenVandaag aan de G20 wijdt, komen drie docenten aan het woord. Hun verhaal klinkt als een mop die de verschillen fraai blootlegt.

De Fin zegt: ik ben goed opgeleid en gelukkig, ik heb heel veel vrijheid in mijn werk. De Amerikaan zegt: de politieke koers verandert om de haverklap, ik moet teveel vergaderen en cursussen volgen, maar gelukkig, ik heb veel vrijheid in mijn werk. Dan zegt de Nederlander: ik heb mijn lesbevoegdheid nog niet, de politieke koers verandert om de haverklap, ik moet veel vergaderen, veel cursussen volgen en… meer mag ik daar eigenlijk niet over zeggen.

Het verschil? Vrijheid dus.

Onderwijs is altijd overgeleverd geweest aan de grillen van een nieuw kabinet. Nu zit Jet aan het roer en dat is goed nieuws. Althans, minder rompslomp en betere arbeidsvoorwaarden, dat klinkt als muziek in de oren. Heeft ze opgelet en niet teveel met haar mobieltje gespeeld op de onderwijstop, dan zal Bussemaker deze doelen proberen te verwezenlijken door zich te richten op de autonomie van scholen en vooral van de leraar.

Het Finse systeem is gebaseerd op vertrouwen. De Finnen geloven niet zo in ‘meten is weten’ – scholen en docenten worden er niet telkens en opnieuw gecheckt, geëvalueerd, langs de meetlat gelegd, doorgelicht, gescand, uitgehoord. Er zijn geen standaard kwaliteitscontroles en scholen bepalen hun eigen curriculum. Kwaliteit komt voort uit goed opgeleide docenten die als professionals behandeld worden, niet uit voortdurend wantrouwen. Het is die op vertrouwen gebaseerde vrijheid die het Finse succes verklaart.

Dus stop de voortdurende metingen en inderdaad, mevrouw Bussemaker, pak de daaruit gegroeide paperassendictatuur aan, vooral in het basisonderwijs. De kern van goed onderwijs zit in goede lessen, in de relatie tussen de docent en de leerling. En wie weet, misschien hebben we dan ook nog wat tijd over om van elkaar te leren. Liefst in de sauna.

(gepubliceerd in de Leeuwarder Courant op 24-04-2013)