dinsdag 26 oktober 2010

Excursie

We waren die ochtend vertrokken uit Engeland. De excursieweek zat er bijna op. Nog voor Utrecht kreeg ik een Nintendo DS in mijn handen gedrukt: ‘Wilt u ook een keer, meneer?’. Ik dacht niet lang na. De dag was lang geweest, mijn collega’s vervelend en ik wilde afleiding. De rest van de busrit scheurde ik dus in een mal wagentje door de knotsgekke fantasiewereld van Mario en zijn vrienden. Ik nam het op tegen zeven leerlingen die, met de tong uit de mond, af en toe gillend, gefocust waren op hun schermpjes. Vroeger zongen we liedjes als we terugkwamen van excursie. Tegenwoordig gaan we los op dit soort handheld gameconsoles.
Goh ja, de excursie.

Die ene week in het buitenland. Daar heeft iedereen zo zijn herinneringen aan. Excursieanekdotes worden op scholen doorverteld en opgeblazen, totdat de brugklassers die nog niet zijn geweest haast niet meer kunnen wachten. Uiteraard, een excursie heeft een educatief karakter – je bezoekt musea en monumenten – maar daar hebben leerlingen geen boodschap aan. Op de eerste plaats wordt vooral de puberteit gevierd. In veler herinnering vormt het weekje buiten de school een hoogtepunt in de verder zo suffe schooljaren.
Vertel mij wat.

Ik ging in de vijfde klas een week naar Berlijn – ik heb het nog helder voor ogen. We rookten wiet op de hotelkamer, verfden het haar van een vriend paars en gingen pas slapen als de docenten minstens drie keer aan de deur waren geweest. Het was de tijd dat mijn haar nog zo lang was, dat mijn moeder meende dat als ik de foto’s later terug zou zien, ik mezelf niet zou begrijpen. Maar ik begrijp het nog goed, ook al zijn mijn haren korter geknipt.

Én mijn rol is veranderd. Want nu ben ík het die ‘s nachts door de gangen van een jeugdhotel loopt en hier en daar op deuren bonkt, omdat – jongens, ik wil het niet wéér hoeven zeggen – het nu toch echt afgelopen moet zijn. Nu ben ík de boosdoener als ik plotseling de kamerdeur open en vijf meisjes op de kamer van de jongens tref die, nog voor ik iets hoef te zeggen, onder mijn armen door naar hun eigen kamer sprinten. Ik ben streng, want dat vergt mijn rol, maar ik heb tegelijk de neiging om paarse haarverf uit te delen.
Sommige docenten vinden excursies doodvermoeiend. Een excursie bezorgt hen meer stress dan een gewone lesweek op school. Andere zijn er, zacht gezegd, op gebrand met minstens één excursie per schooljaar mee te gaan. De vraag wie meegaat met de excursies neemt voor die personen haast obsessieve vormen aan. Wie gaat er eigenlijk mee naar Berlijn dit jaar? Peter? Maar die zit toch niet in het havo-team? Hij ging toch vorig jaar ook al naar Engeland, met de derde klas? En die cursus. In Spanje? Oef, docenten kunnen zo kinderachtig zijn.

Waar het succes van de excursie bij leerlingen afhangt van de vrijheid die ze nemen of krijgen, hangt een tevreden thuiskomst bij docenten vooral af van de samenwerking met de collega’s. Je zult maar op reis zijn met een stresskip, een snurker, iemand die níet kan lachen om de moppen van de chauffeur, of iemand met een dieet, zodat je de hele stad door moet op zoek naar het juiste broodje en die ook het geld beheert en elke kop koffie één teveel voor het budget vindt. Dan valt het niet mee.

Nee. Dan kun je beter terugvallen op de leerlingen. Die zijn altijd goedgemutst. Ik heb een week na thuiskomst van de excursie naar Engeland hetzelfde spel aangeschaft voor mijn eigen spelcomputer. Het is herfstvakantie, dus ik heb alle tijd om te racen.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten