Ik had ooit een geweldige
collega met een grijze baard die hij eens in het jaar kort liet knippen. Hij is
inmiddels gepensioneerd. Bij zijn afscheid toonde ik een e-mail die hij mij ’s
ochtends om kwart voor zes had gestuurd. Dat tijdstip was niet ongewoon voor
deze man. ‘Een dag heeft 24 uur, Jelte’ , zei hij eens. ‘Daar kan je ontzettend
veel mee doen.’ Dat was een geweldige openbaring, maar ik deed er niets mee. De
waarheid is, als ik om acht uur ’s ochtends moet beginnen, dan is dat een straf.
Ja, een dag heeft 24 uur.
Ongeveer een derde daarvan slaap je, dus we brengen maar liefst 25 jaar van ons
leven zoek met slapen. Mensen die maar vier, vijf uur slaap nodig hebben zijn
geluksvogels. Ze zijn meer dan tien jaar langer wakker en hebben dus
aanzienlijk meer mogelijkheden om carrière te maken.
Een glansrijke loopbaan zit
er voor mij helaas niet in. Ik slaap altijd zeven of acht uur. En dan nog. 's
Ochtends ben ik op, maar niet wakker. Rond mijn hoofd hangt een ochtendnevel
die pas na elven optrekt. Tot die tijd ben ik een routinerobot die zichzelf
bestuurt vanuit de bovenhoek van het lokaal. Ik hou er serieus rekening mee dat
ik tijdens het stille gebed dat ik bij de dagopening voorzit eens in slaap zal
vallen, zodat de klas in afwachting van mijn bevrijdende ‘amen’ onrustig wordt
en mij na enkele minuten wakker roept, omdat ik begin te snurken.
Misschien ben ik een
uitzondering. Ik hoor met name van oudere collega’s dat ze juist graag vroeg
beginnen. Heeft met de biologische klok te maken. Ik voel me er jong bij.
Hoe dan ook, een docent kan
’s ochtends niet eerst even de benen op het bureau leggen, rustig aan een
dubbele espresso nippen, gapend de binnengekomen mails lezen, een kletspraatje
maken bij de koffiemachine, de make-up bijwerken, nauwgezet aan de kont
krabben, een ontbijt op het bureau uitstallen, dan nóg eens een koffie halen,
het winterweer bespreken, of gewoon, stomweg voor zich uit staren.
Nee, op halve kracht
beginnen is er niet bij. Begin je de dag niet met de volle honderd procent, dan
raakt de trein snel van de rails. Reken er niet op dat die twee voetbalteams
plus reservespelers, die bruisende jeugdigheid die fris van de fiets is gestapt
en die zich rekkend en strekkend voor je neus in de banken heeft genesteld dat toestaat.
Oh nee. Hun puberhoofden zijn ook nog niet wakker, maar ze doen donders goed
alsof. Het zijn gapende apen klaar voor een uurtje apenkooi. Het zijn geeuwende
leeuwen klaar voor hun prooi. Er zit niets anders op: je moet scherp zijn.
Soms geven ze toe aan hun
dromerigheid. Eens viel een leerling in slaap tijdens mijn les. Ik liep
stilletjes naar hem toe, terwijl de rest van de klas grinnikend toekeek, in
afwachting van wat komen zou. Ik tikte de slaper aan. 'Slaap je?', vroeg ik
zacht. Hij opende één oog. 'Slaap maar lekker verder', fluisterde ik toen en
dat deed hij. Ik snápte die jongen.
En dan klinkt de eerste bel.
Ik zie mezelf vanuit de bovenhoek van het lokaal de leerlingen verwelkomen. Ze
hebben rode blossen op de wangen van de frisse buitenlucht en zijn al druk met
elkaar in de weer. Ik heb het haar warrig, de slaap nog in de ogen en een bleke
snoet. Ik sta bij de ingang van het lokaal, loop dan wat voor het bord heen en
weer, verplaats een stapel papier. Iedereen vindt z’n plek. Ik laad me op. Het
is tien over acht en de show begint.
(gepubliceerd in de Leeuwarder Courant op 24-01-13)
Geen opmerkingen:
Een reactie posten