dinsdag 15 december 2009

Dag Sinterklaasje

Waar normaal gesproken elk lesuur heilig is, is op de dag van het sinterklaasbezoek alles even anders. Klassen worden uitgeroosterd om een uur lang Sinterklaas aan te horen die in de gymzaal, zitkuil, aula of het atrium leerlingen bij zich roept, die vermanend of bewonderend toespreekt en ze een presentje of een handvol pepernoten meegeeft. Als de bel gaat, vertrekt de luidruchtige bende in verwarring richting de lokalen.

Dat is voor autistische kinderen gevaarlijk, zo komt naar voren uit een recente discussie. Deze kinderen moeten de Sint en zijn pietengevolg duidelijk zien vertrekken, om te voorkomen dat ze zich de komende maanden nog dikwijls afvragen waar het circus zich verscholen houdt. Ze zien in elke bebaarde geschiedenisdocent een Sinterklaas en verwachten iedere ochtend een chocolademuis in hun schoen. Autisten behoeven structuur. Ze willen de Sint zien komen (zie ginds komt de stoomboot) en ze willen de Sint zien gaan (dag sinterklaasje, da-aag, da-aag). Een afgerond en duidelijk geheel alstublieft, anders is het verwarrend.

Maar het Sinterklaasfeest is toch sowieso alles behalve duidelijk? Want wie is toch die man die begin december het kindervlees komt snijden? Sinds de Amsterdamse onderwijzer Jan Schenkman in 1850 in zijn boekje Sint Nicolaas en zijn knecht gewag maakte van de heilige die per stoomboot uit Spanje kwam en terzijde gestaan werd door een zwarte adhd-er in een pagepakje, is Nederland het spoor bijster. Er valt geen touw aan dit toneelstuk vast te knopen. Als je kinderen écht wilt helpen, neem ze dan niet langer in de maling en schaf deze onzinnigheid af. En gooi dan gelijk de doos kerstballen, engelenhaar en lichtgevende rendieren in de kliko.

Ik keek niet vreemd op toen onze Argentijnse kroonprinses riep dat ons kikkerland identiteitloos is. Want waarin, behalve in onze christelijke wortels, zit dan onze eigenheid in die kakofonische decembertradities met pepernootstrooiende Moren, katholieke heilige met schimmel, Germaanse bomen en flikkerende arrensleeën in de voortuin?

Als Sinterklaas nou in een steeg gevonden wordt, doodgeschoten, is dat niet helder genoeg voor de kinderen? Als we maar duidelijk laten zien dat de schuldige pietenbende in het gevang verdwijnt, dan is er toch niets aan de hand? Klaar. Afgelopen. Niet meer over praten.

Sint arriveerde op onze school met een sigaar in de hand en zijn werkmijter op. Het scheen dat hij de avond tevoren een sinterklazenborrel teveel had gedronken en nu worstelde met een kater. Daarom riep hij telkens: ‘Hou je mond, rotkinderen! Ik heb barstende koppijn!’. Hij toog met drie pieten langs de lokalen, verstoorde de lessen en stuitte op geïrriteerde docenten in bloedhete lokalen. De goedheiligman leunde zwaar op zijn staf. Het was duidelijk dat hijzelf ook twijfelde aan de traditie waarvan hijzelf de kern vormde.

De baard begon steeds meer te jeuken en de mijter zat te strak. Na het rondje lokalen (‘Hoi, meneer Posthumus!’) en de terechtstellingen in de aula, streek ik bezweet neer in de personeelskamer - de mijter af en de baard nog half voor.

Ik word sindsdien door heel veel kinderen begroet alsof ik Sinterklaas ben en niet meneer Posthumus. Wat ik ook probeer, de leerlingen zijn er in hun verwarring van overtuigd dat Sinterklaas nu geschiedenis geeft. Blijkbaar heb ik niet duidelijk genoeg afscheid genomen. Of zou het helpen als ik de baard afdoe?

Geen opmerkingen:

Een reactie posten