dinsdag 18 september 2012

Schoolbandjes


Op de middelbare school in Buitenpost hadden mijn vrienden en ik een band. Of nee, we hadden een bandje. Zo heette dat en zo heet dat nog steeds. Je speelt als puber in een bandje, niet in een band. Je had toen ook geen vriendin, maar een vriendinnetje. Nou, eigenlijk hadden de meisjes vooral geen vriend, maar een vriendje. Sommige vrouwen zijn dat nooit kwijtgeraakt. Zelfs in een serieuze relaties hoor je volwassen vrouwen nog wel eens spreken van “mijn vriendje”. Dat is foute boel, want bandjes en vriendjes horen bij de middelbare school.

Maar de school waar ik zoveel jaren later werk heeft geen bandjescultuur. Ik zie nauwelijks nog alto's, rockers of punkers rondhangen in de gangen of op het plein. Waar zijn de lange haren en de hanenkammen gebleven, de shirts van rockbands met de Europese tour achterop? In mijn tijd in Buitenpost was er een groep heavy metal-liefhebbers met haar tot aan de kont, die shirts droegen met post-apocalyptische taferelen erop en die altijd met gebogen hoofd liepen, omdat ze in het weekend te hard hadden geheadbangd. Er waren alto's, de alternatievelingen, met open ruitjesblouse met daaronder een bandshirt. Zij rookten wiet in tussenuren. Er waren zelfs nog echte hippies, zoals Daan, die spacetruffels verkocht en praatte alsof hij er mee had ontbeten. En: zoveel subgroepen, zoveel bandjes.

Maar helaas, bandjes, ik zie ze nauwelijks meer. Althans, niet bij mijn werkgever. Ook al is de hoofdtelefoon onderdeel van de dagelijkse outfit geworden – die oordopjes zitten vastgegroeid in het oor lijkt het soms –, ook al wordt er schijnbaar meer muziek geluisterd dan ooit, bandjes zijn er bijna niet.

Dat heeft bij ons op school te maken met de positie van muziek als vak. Muziek is degradatiekandidaat geworden. In de bovenbouw past het nauwelijks meer in het rooster, in de onderbouw wordt het verjaagd door nieuwerwetse vakken. Leerlingen die het wel zouden willen, kunnen geen muziek meer kiezen.
Toch is er hoop. Gisteren zat ik vier uur lang in een heuse studio met een schoolbandje. Collega E. van muziek en ik wilden hun harde werken voor de musical belonen met een echte studio-opname. Toen ik het de leerlingen vertelde sprongen ze een gat in de lucht.

Ze hadden op de valreep zelf een nummer geschreven. In het Engels natuurlijk, want bandjes spelen voor de wereldmarkt. Zo is het nou eenmaal. 's Ochtends hadden ze het nummer voor het eerst gerepeteerd met de hele band. Een lied over het strand, de zonsondergang en, hoe kan het ook anders, meisjes. Het klonk te gek.

Dus los ging het. Eerst Jeroen (heeft granenallergie en komt vaak als laatste aanzetten) z'n drumpartij, daarna Fouad (moet als enige uit mijn vwo5-klassen nog zijn tijdvakdossier inleveren) z'n baspartij. Wytze (is veruit de langste van de band, maar zit nog maar in gymnasium 2) speelde moeiteloos zijn gitaar- en Levi (klassiek geschoold, luisterde op mijn aanraden jazz en was onder de indruk) al even gemakkelijk zijn pianopartij. Het liep gesmeerd.

Ik haalde patat en frikandellen terwijl Ernst (derdeklasser, scoort altijd goed op geschiedenis) zijn geweldige zangpartij deed. Daarna zongen Emma, Minke en Nynke (drie meisjes in de band, wat wil je nog meer?) hun engelenkoortjes in. Iedereen blij. Ik heb geen zomervakantie meer nodig.

Ik hoop over vijf jaar te kunnen zeggen: kijk, die rijke muziekcultuur van onze school, het feit dat het vak muziek weer serieus genomen wordt, dat begon allemaal in die laatste schoolweken van het seizoen 2011–2012 toen we met dat schoolbandje dat geweldige nummer opnamen. Want echt, een school met bandjes, daar zit muziek in. En oh ja, het nummer hoort u vanzelf.

(Gepubliceerd in de Leeuwarder Courant op 26-06-12)

dinsdag 4 september 2012

In de naam van het hek en de dam


Al meer dan een week ligt mijn telefoon ’s avonds naast me op de bank, maar ik vermoed dat ik niet meer door de tweede corrector gebeld zal worden. Dat vind ik niet netjes. Uiteraard, geen bericht is goed bericht. De door mij toegekende punten blijven staan. Dat is de winst. Toch had ik dat liever even uit de mond van de tweede corrector gehoord.

Sommige tweede correctors maken zich er te gemakkelijk van af. En sommige eerste correctors gokken daarop. Ze wagen het veel door de vingers te zien in de hoop dat de tweede blik slechts vluchtig en alles behalve kritisch zal zijn.

Zelf was ik ook tweede corrector. Van twee scholen nota bene. Alsof men dacht, die Posthumus is nog jong, die kan dat wel velen. Ik kreeg de meeste tweede correctie van al mijn collega’s.

Kort nadat ik mij zwetend door het werk van de eigen leerlingen had geslagen en die had laten versturen, vond ik in mijn postvak een blauw briefje. De tweede correctie lag klaar op de administratie. Tot mijn geluk werd mij een map met maar vijftien leerlingen in de hand gedrukt. Een meevaller! Ik meende minstens veertig examens door te moeten ploegen en was op voorhand al chagrijnig. Nu maakte ik een sprongetje van geluk toen ik de deur van de administratie achter me sloot.

Een dag later lag het blauwe briefje nog steeds in mijn postvak. Althans, dat dacht ik even. Maar ik had me vergist. Natuurlijk viel het niet mee. Er was nog meer tweede correctie binnengekomen. Nog eens twee mappen met wel vijfenveertig leerlingen, maar nu van een andere school.

Ik werk doorgaans steekproefsgewijs: ik neem de examens van vijf willekeurige leerlingen integraal door en richt me daarna nog op vier of vijf vragen die landelijk tot nakijkproblemen hadden geleid. Dan is wel duidelijk of het correctiewerk nauwkeurig is gedaan.

Maar helaas. Ik had nog geen twee examens doorgenomen van de op het eerst meest gunstige map, die van vijftien leerlingen, of het was al zonneklaar dat de docent te inschikkelijk was geweest. Waar leerlingen een bron moesten aanhalen in het antwoord, maar dat niet deden, stond wel het maximaal aantal punten in de kantlijn geschreven. Advies, zoals gegeven bij de regiobespreking, werd hier en daar genegeerd. Ontbrekende antwoorddelen werden ten onrechte gewaardeerd. Ik typte drie A4-tjes met kritiek en mailde dat na een kort telefoongesprek door.

In zijn vriendelijke reactie verwierp de collega mijn kritiek, imponeerde hij met kennis van vakliteratuur en nodigde hij zichzelf uit om met mij de examens nog eens samen door te nemen. Ik slikte even en nam de uitnodiging schoorvoetend aan. Ter voorbereiding googlede ik zijn naam.

Ondertussen keek ik de twee dikke mappen van de andere school na. Ik had er niet veel werk van: de docent had messcherp geoordeeld. Zo hoort het. Zo zou iedereen het moeten doen in naam van het hek en van de dam en van het einde dat anders zoek raakt.

Zo zat ik op vrijdagmiddag met de vreemdeling in onze sectieruimte. Ik kende hem al van het YouTube-filmpje dat ik van hem zag, maar deed alsof ik niets van zijn politieke carrière wist. Hij vond mijn columns goed. Ik zei dank. We liepen de antwoorden stuk voor stuk na. Hij gaf uiteindelijk ruiterlijk toe te soepel zijn geweest. We hebben gepolderd, compromissen gesloten en consensus bereikt. Maar wat een gedoe.

Ik hoop dat mij dit in de toekomst bespaard blijft. Docenten moeten strak en eerlijk nakijken en niet anderen met hun werk opzadelen. En tweede correctors moeten gewoon even bellen als ze klaar zijn met het werk. Dan kan ik tenminste rustig op de bank voetbal kijken. 

(gepubliceerd in de Leeuwarder Courant op 12-06-12)