vrijdag 28 december 2012

De schoolfotograaf


Twee weken terug rende ik de hal binnen waar tot mijn verrassing de groepsfoto werd gemaakt. Mijn collega's hadden bijkans de pyjama nog aan, zo vroeg was het. Als het jaar niet succesvol wordt, zullen we later zeggen: kijk, het team zag er niet fit uit, bleekjes, niet uitgeslapen. Geen wonder dat het jaar rampzalig verliep. Loopt het jaar geweldig, dan zeggen we later: ze liepen op hun tandvlees, die dappere strijders!

Flits.

Twee jaar geleden zag de fotografe mij bij het sorteren van de foto's onbedoeld aan voor een leerling. Opeens zag ik het, in het voorbijgaan: daar hing mijn hoofd, na de gymnasium-2 groep, tussen de honderden portretten van leerlingen. Ik lijk blijkbaar op een tweedeklasser. Hoewel. Iemand had met een sleutel op de doorzichtige plastic beschermplaat gekrast, precies op de plek van mijn portret, zodat vanuit sommige hoeken mijn foto onzichtbaar werd achter een waas. Pijnlijk.

Flits.
 
De schoolfotograaf is een opmerkelijk fenomeen, juist in dit tijdvak waarin portretfotografie van iedereen is geworden. Kinderen leggen zichzelf en anderen aan de lopende band vast voor de eeuwigheid. Er was een eeuw waarin moeders zich de moeite getroostten de kinderen in de zondagse kleding te hijsen als die ene schooldag aanbrak waarop de fotograaf langskwam. Het was welbeschouwd misschien de enige kans in het jaar op een fatsoenlijke foto van de kinderen.

Flits.

Ik vind de schoolfotografe een aantrekkelijke vrouw, maar ze komt nooit op de foto. Volgende keer neem ik een foto van haar.

Flits.  

De examenklassen doen er alles aan om zo gek mogelijk op de groepsfoto te komen. Georganiseerd via de sociale media, stel ik me zo voor, die gekkigheid. Dus daar staan ze, in badpak in de hal. Zwemvliezen. Badlaken. Strandbal. Bikini. Nee, dat van die fatsoenlijke foto geldt anno 2012 niet meer.

Flits. 

De docentenfoto komt voor mij altijd als verrassing. Zo komt het dat ik twee foto's van opeenvolgende schooljaren bezit, waarop ik onder mijn colbert hetzelfde Elvis Presley T-shirt draag. Ik ben geeneens fan van The King, maar sta er toch maar mooi twee jaar achtereen mee op de kiek, tot in de eeuwigheid, amen.

Flits.

Meisjes zijn op hun meisjesachtigst als de schoolfotograaf in het gebouw is. Ze vragen altijd of ze vijf minuten eerder richting de fotograaf mogen, om zich op te tutten bij de toiletten. Steeds meer jongens doen dat ook – zo'n Justin Bieber-kapsel vraagt de aandacht van een beeldhouwer, moet je maar rekenen.

Flits.

In de film Le fabuleux destin d'Amélie Poulain vindt de hoofdrolspeelster telkens verscheurde fotovelletjes van dezelfde man. Ze vraagt zich af wie hij is en waarom zijn portret telkens opduikt bij de fotohokjes op stations. Ze ontdekt het. Hij blijkt de reparateur. Misschien begint de schoolfotografe elke dag met een serie van zichzelf om het licht te testen en liggen in de prullenbak van haar computer talloze series van haar portret.

Flits.

Als ik de docentenfoto's van de afgelopen jaren naast elkaar leg valt me de continuïteit van het grijze en de discontinuïteit van het groene op. Vijftigers, ja. Veertigers, ook. Dertigers, weinig. Twintigers, nauwelijks.

Flits.

Een pasfoto is als een tijdspiegeltje. Enkele seconden voor dat ultrakorte moment ging je zitten, daarvoor deed je je haar nog even goed, dat uur gaf je les, die dag had je een goed humeur, die week werd het herfst, die maand kon je de slaap moeilijk vatten, dat jaar kwam je tot de ontdekking dat alles anders moest.

Flits.

Ik sta linksachter. Ik mocht van de fotografe op een tafel staan, tussen de andere dappere strijders. Ik ben de jongste. Mijn hoofd hangt straks weer tussen de leerlingen ben ik bang.

(gepubliceerd in de Leeuwarder Courant op 15-11-2012)

donderdag 13 december 2012

Klein en groot bestuurlijk falen


Ik lees de agenda op de dorpswebsite. Zou de spooktocht nog wel doorgaan? Iedereen ziet zonder tocht tóch al spoken. En de sinterklaasmiddag voor basisschoolkinderen? Ik vrees het ergste, want er is straks geen basisschool meer. De school in Wijckel telt 49 leerlingen, maar vanaf deze week zijn dat er nog maar 15. De school zal waarschijnlijk moeten sluiten. Negen mensen verliezen hun baan. En ja, er was iets met een e-mail.

Aan de andere kant van het land ligt Rotterdam. Havenstad. In de Tweede Wereldoorlog verloor Rotterdam haar hart door een bombardement. Zadkine maakte daarover een imposant beeld, 'De verwoeste stad', het staat op het Plein 1940. Maar als je op internet zoekt naar Zadkine vind je niet één-twee-drie dit geweldige kunstwerk, nee, je stuit al snel op het ROC met de naam van de kunstenaar, een school met maar liefst 18.000 leerlingen. Het Zadkine is een reus op lemen voeten die in financieel noodweer verkeert. 150 mensen moeten worden ontslagen. Ik vraag me af, moest de school nou echt op de eerste rang gehuisvest worden? Pronkerig op de Kop van Zuid? Nee dus.

Zowel in het kleine Friese dorp Wijckel, als in de wereldstad Rotterdam ligt onder meer bestuurlijk broddelwerk ten grondslag aan de malaise.

Onderwijskoepel Nije Gaast meldde in de discussienota van april dat basisschool De Regenboog te klein werd om te blijven bestaan. Er staat: “Deze school fuseert met De Klinkert (...) Locatie Wyckel wordt gesloten.” Kinderen trokken in juni met grote spandoeken door het dorp. Reken er maar niet op dat ze die oude lakens, waartussen ze verwekt waren, zelf hadden voorzien van teksten: de ouders waren pisnijdig. De school was een jaar eerder nog genomineerd voor de Friese Onderwijsprijs. Het ging uitstekend. Het slecht onderbouwde plan ging zo snel het tevoorschijn was getoverd weer terug in de la, maar de onrust was al gezaaid. En toen moest die e-mail nog komen.

Terug naar Rotterdam. De geldproblemen van Zadkine zijn niet uitzonderlijk. Die mbo-besturen hebben natuurlijk allemaal diezelfde cursus geldverkwisting gevolgd. Eerst was er al Amarantis, nu komen daar het Zadkine en het ROC Leiden bij. Natuurlijk, de kosten stijgen, subsidies zijn ingetrokken, de leerlingenaantallen dalen, maar deze bestuurders weten niet wat een school nodig heeft, terwijl ze zich ondertussen wél wagen aan vastgoedinvesteringen, risicovolle beleggingen en het verzwendelen van geld. Omhooggevallen ijdeltuiten zijn het, graaiende apen aan het roer van uit hun voegen gegroeide onderwijsinstellingen. De schooldirecteur van het Zadkine noemde zichzelf CEO. Ik word daar misselijk van.

In Wijckel keken de protesterende ouders ondertussen al uit naar een andere koepel om de school bij onder te brengen. Het bestuur beschreef daarop haar weerzin in een brief aan het dorp en liet die tot overmaat van ramp vouwen en bezorgen door de leerlingen. De burgemeester – die de communicatiewijze van Nije Gaast 'onnozel' noemde – kwam bemiddelen. Er werd een projectleider door het bestuur aangesteld, maar schijnbaar opzettelijk te laat. Het was ongetwijfeld een schnabbelvriend uit het netwerk van de bestuursvoorzitter.

En toen, pats-boem, de lont in het kruitvat: de mail van een leerkracht die niet voor de ouders was bestemd, maar wel óver de ouders ging en uiteindelijk in handen van de ouders terecht kwam. Wijckel is een klein dorp. De mail hing vast op A3-formaat bij de bushalte tegenover de hervormde kerk. Bemiddelen had geen zin meer. Tien ouderparen haalden hun zoons en dochters van de dorpsschool.

Slecht onderbouwd plan. Onnozele communicatie. Einde verhaal.

In Rotterdam is de school te groot geworden, in Wijckel juist te klein. Beide besturen lieten hun schip tegen de klippen lopen. Het Rotterdamse bestuur willens en wetens, het bestuur van Nije Gaast uiteindelijk tegen wil en dank.

(gepubliceerd in de Leeuwarder Courant op 01-11-12)  

zaterdag 1 december 2012

Arme Docent


Een succesvolle docent beheerst de vijf sleutelrollen. Hij is eerst gastheer, dan presentator, vervolgens didacticus, altijd pedagoog en tenslotte afsluiter. Boordevol open deuren hoor, deze theorie, maar er zijn docenten die haar eens zouden moeten raadplegen.

1. De gastheer. De bel heeft al geklonken. De leerlingen staan al enige tijd voor het lokaal als de arme docent nog eens aan komt lopen. Hij moppert. “Jongens, aan de kant. Hup. Laat mij er even bij!” Het lokaal loopt vol. Iemand gooit een etui. Er valt een stoel. De arme docent ziet het eerst niet, want hij is onder zijn bureau gekropen, rommelt met computerkabels, kijkt dan op en zegt: “Hé, jij! Pak dat eens op!” Dan kijkt hij weer weg. Zijn computer weigert. Het etui blijft in een hoek van het lokaal liggen.

2. De presentator. Terwijl de leerlingen nog het weekend doornemen, begint de arme docent op het bord te schrijven. Het wordt iets stiller, maar rumoer overheerst. Hij draait zich om, wiebelt op zijn benen en mompelt twijfelachtig: “Vandaag aantekeningen en een aantal opdrachten bij paragraaf 2, of nee, euh, bij paragraaf drie. Het hoeft allemaal niet af vandaag, maar goed, we zien wel even...” De leerlingen luisteren maar half. Dan zegt de arme docent: “Ik heb alle tijd hoor! Ik wacht gewoon tot jullie stil zijn!” Hij doet zijn armen over elkaar heen. Een aantal leerlingen doet hem na. Hij wiebelt. En wacht. En wiebelt.

3. De didacticus. Er klinkt nog steeds getier. De arme docent draait zich opnieuw om en schrijft een aantekening op het bord. Zijn soms piepende krijtje komt nauwelijks los van het zwarte vlak. Er verschijnt een zweetplek op zijn rug. Achter hem komen mobieltjes tevoorschijn. Op diverse tafels staan nog steeds tassen. Als het bord volgeschreven staat, zegt de arme docent met verheven, maar overslaande stem: “Deze aantekeningen overnemen en daarna opdracht 1 tot en met 10 maken. Dat is het huiswerk! Kom op jongens, aan de slag!” Dan loopt hij het lokaal uit om koffie te halen. Daar is hij wel aan toe. Op de gang spreekt hij een collega. De arme docent zegt: “Ze zijn níet te motiveren, die kinderen.” Zijn collega zegt: “Vertel mij wat.”

4. De pedagoog. Als de arme docent zijn koffie heeft gehaald en het lokaal weer wil binnenlopen is de deur van binnen op slot gedraaid. Zijn sleutels liggen nog in het lokaal. Hij bonkt op de deur, kijkt boos door het raam, maar ziet zijn blik ontmoet door lachende gezichten. Driftig gebaart hij dat iemand de deur moet openen. Ten langen leste staat het meisje op dat alle aantekeningen al heeft overgenomen en zelfs al begonnen is met de opdrachten. Ze opent de deur. De arme docent zegt: “Ga jij je maar melden!” “Maar...”, begint ze. “Uit mijn ogen!”, wijst hij. Twee jongens protesteren. Hij stuurt hen ook weg: “Oprotten!” Vijf leerlingen lopen uit protest mee. De arme docent zijgt ziedend neer achter zijn bureau. De zweetplek is groter geworden. Hij voelt het. Het is muisstil. Eindelijk controle.

5. De afsluiter. De bel gaat. De arme docent schrikt op en klikt nog snel Facebook weg. De meeste leerlingen hadden hun boeken al lang in de tas gedaan. Ze komen nu in beweging. “Volgende les een overhoring over de aantekeningen!”, probeert de arme docent nog, als de meeste leerlingen al buiten staan. “Fok jou”, klinkt het vanaf de gang. “Nu eerst koffie”, denkt hij.

Arme, árme docent. Dat krijg je ervan, als je de rollen niet kent.  

(gepubliceerd in de Leeuwarder Courant op 18-10-12)

woensdag 14 november 2012

Volle bak en onrust

Mijn vrouw zat achterin het lokaal tussen de stoere jongens van havo 5 die alles uit de kast haalden zich in haar schijnwerpers te spelen. Ik heb een mooie vrouw, dat vind ik ook, maar ik had niet verwacht dat haar aanwezigheid hen zo zou activeren. Ze gedroegen zich als kleine, opgewonden aapjes. Überactief. Over elkaar heen buitelend. Ik had mijn vrouw voor een lesbezoek uitgenodigd en gezegd: 'Dit móet je eens meemaken!'

Die oversture jonge honden maken namelijk deel uit van een examenklas van 33 leerlingen. Dat zijn zóveel kinderen dat je in de laatste weken van het jaar nog steeds af en toe een onbekend gezicht ziet.

Ik las net in het Onderwijsblad dat het aantal leerlingen per docent dit jaar met vier procent is toegenomen. Dat is niet vreemd als je weet dat het aantal leerlingen op middelbare scholen steeg, maar dat er toch 1800 fulltimebanen verdwenen. Kortom: klassen zijn groter geworden. Maakt niets uit, zegt het ene onderzoek, maakt wél uit, zegt het andere. Ik zeg: zou de klassengrootte geen invloed hebben op de prestaties, zonder twijfel heeft die dat wél op de mogelijkheden van de docent.

Ik geef het je te doen, een klas van meer dan 30 pubers. Het klassenmanagement, de verschillende namen, karakters en thuissituaties, de absentiecontrole, de didactische en pedagogische differentiatie, de oudergesprekken, de voorbereiding op de examens, de inhalers, de herkansers en ga zo maar door: het vergt nogal wat uithoudingsvermogen van een docent. Als het lokaal 's ochtends volstroomt en even later tot de nok toe gevuld is met dampende kinderen, als leerlingen bijkans op de grond moeten zitten of door het raam vanaf de gang de les gade moeten slaan, als de ramen beslaan, dan is het aantal didactische trucs gedaald tot één: allemaal stil zijn en opletten.

Een klas van 33 leerlingen. Dat zijn zóveel kinderen dat je op een ouderavond de ouders van Marieke de hand schudt, maar dat je geen flauw idee hebt wie Marieke is. Alle meisjes zouden opeens Marieke kunnen heten.

Er zijn onderzoeken die uitwijzen dat naarmate de klassengrootte krimpt het aantal slimme koppen ook afneemt en daardoor het gemiddelde niveau van de groep daalt. Dit zegt me niets. Er is simpelweg meer ruimte voor individuele aandacht in een kleinere groep. In een overvol restaurant met slechts één ober laat de service immers ook te wensen over. Maar toch, de belangrijkste vraag blijft hoe goed de ober zijn vak verstaat.

Stel, er zijn twee opties: de dertig leerlingen komen onder de hoede van een bekwame docent, of de klas wordt gedeeld en de helft van de leerlingen wordt ondergebracht bij een tweede, maar onbekwame docent. Ik kies gelijk voor het eerste alternatief.

Het liefst zie ik louter bekwame docenten voor de klas staan, maar tot mijn ontsteltenis was onderwijs weer eens een non-issue in de afgelopen campagne-periode. Wat gaat de nieuwbakken coalitie met het passend onderwijs doen? Als de klassen groter worden en individuele aandacht moeilijker wordt, maar tegelijkertijd het aantal zorgleerlingen in het reguliere onderwijs groeit, dan voorspel ik een groot probleem.

Echt. 33 Leerlingen! Dat zijn zóveel kinderen dat je bij het nakijken van de examens op onbekende namen stuit. Dat je absenten niet meteen mist. Dat je verdwaalt in je lokaal en je bureau niet meer terugvindt.

Mijn vrouw zag hoe aan het begin van de les een wat slungelige jongen zich aan me voorstelde. Hij was van profiel gewisseld en volgde vanaf nu geschiedenis bij mij. Hij zei zijn naam, maar ik hoorde slechts “nummer 34”. Ik wees hem de laatste lege stoel in het lokaal. 

(gepubliceerd in de Leeuwarder Courant op 04-10-12)

woensdag 31 oktober 2012

'Meneer Hoefnagels' gooit de peddels weg


Tijdens de docentenvergadering stelt meneer Hoefnagels de vraag hoe het docententeam het onderwerp homoseksualiteit bespreekbaar zou kunnen maken. Hij zegt: “Bij seksuele voorlichting hebben we het ook over de man die opgewonden raakt en die een stijve piemel krijgt, nou, dan lijkt me duidelijk, bespreek dan ook twéé mannen met stijve piemels.” Hij is bloedserieus, maar je proeft de ondertoon van een komiek. Eerder zei Hoefnagels: “Lesgeven is voor mij: laat maar gebeuren. Je zit in een bootje en je kan twee dingen doen. Of je gaat lekker met de stroom mee, of je gaat als een gek er tegenin peddelen. Doen veel leraren hè? En maar peddelen. En ik zeg: gooi die peddels weg en laat maar gaan.” Tja, wat moet je daar van denken?

Vorige week wees iemand mij op de zesdelige serie 'Hoefnagels – help, ik ben leraar', op de vroege zondagavond uitgezonden door de NTR. Op Uitzending Gemist keek ik de vier tot dusver uitgezonden afleveringen in één ruk uit. Ik moest er hard om lachen.

Hoefnagels is docent Nederlands aan een VMBO en heeft een zeer eigenzinnige kijk op onderwijs. Waar andere docenten linksaf gaan, gaat hij rechtsaf en andersom. Hij gooit inderdaad de peddels weg en schrijft een boekje over zijn onorthodoxe methodes. 

Hij heeft bijvoorbeeld een straffenpot. Leerlingen hebben zelf straffen bedacht, die op kleine papiertjes geschreven en in de pot gestopt. Wanneer nodig, trekt een leerling een papiertje en voert de aangegeven straf uit. Hoefnagels: “In mijn boekje heb ik het over de verantwoordelijkheidscirkels.” Hij toont een A4-tje met twee cirkels die elkaar deels overlappen. Hij wijst. “Dit is de verantwoordelijkheid van de leraar en dit is de verantwoordelijkheid van de leerling. En hier, dit is de overlapping. En hier zit ik ook met mijn straffenpot, hè?”

Ik vind de straffenpot een grappig idee, maar onuitvoerbaar, want inconsequent. Het cirkeldiagram kan niet serieus bedoeld zijn. Of...? Wat is er toch aan de hand met meneer Hoefnagels? Ik kan mijn vinger er niet op leggen.

Hoefnagels
Hoefnagels en zijn klas
Elke aflevering opent de ogen. Zonder aarzeling zegt hij het inderdaad honderd keer, als een meisje reageert met “Zo'n honderd keer” op Hoefnagels' vraag “Hoe vaak moet ik nog zeggen mobiel weg?” Als leerlingen hun cijfer goed raden, krijgen ze “hupsakee, een halve punt er bij” om zelfreflectie te stimuleren. Zijn theorieën illustreert hij telkens met merkwaardige afbeeldingen zoals een lijnpoppetje dat vastzit in een emotiedoosje en daar op het tweede plaatje uit klimt. Zijn mentorgesprekken slaan pedagogisch volledig de plank mis – hij is neerbuigend en weinig complimenteus.

Je hebt als kijker soms medelijden met de leerlingen; soms denk je dat ze zich juist erg gelukkig mogen prijzen. Hoefnagels is een komiek. Hij is eigenzinnig. Hij is creatief. Hij start het gesprek: laat alle docenten een pet opzetten tijdens de vergadering om de hoofddekseldiscussie nieuw leven in te blazen. Maar bovenal: hij beseft dat doceren meer is dan je lesprogramma draaien. Je hebt te maken met pubers en hun emoties en daar móet je wat mee. Maar ik kon Hoefnagels tegelijkertijd niet serieus nemen.

Na de vierde aflevering begrijp ik opeens mijn dubbele gevoel. Mijn oog valt op de aftiteling: Peter Hoefnagels gespeeld door Marco van Es. Ik spoel terug en kijk nog eens. Hoefnagels blijkt een verzonnen personage. Ik ben beetgenomen.

Ik google en lees een interview met de acteur. De leerlingen zijn échte leerlingen, maar hebben geauditeerd. De gehanteerde methodes zijn gebaseerd op bestaande theorieën. Het is aan de kijker te oordelen.

Op Twitter lees ik reacties van docenten. Waardeloos voorbeeld zeggen ze. Ik zeg: jongens, gooi die peddels eens weg en laat maar gaan. 

(Gepubliceerd in de Leeuwarder Courant op 18-09-2012)

Mobieltjes Weg (Nederland 2, Vrijdag 5 Okt 2012)
Get Microsoft Silverlight
Bekijk de video in andere formaten.



zaterdag 20 oktober 2012

De vijf rollen van de leraar

Ter informatie
Mijn column 'Arme Docent' van afgelopen donderdag ging over de vijf rollen van de leraar. Voor meer informatie, bekijk hier het boek, of anders hier een filmpje. 
J.P.



dinsdag 16 oktober 2012

Zeven weken vakantie, dat valt niet mee


De zomervakantie is de periode van het jaar waarin ouders onderkennen dat docenten te weinig verdienen, las ik enige tijd terug. Kan ik me voorstellen. Zeven weken is een lange periode. Dat valt niet mee.

Je kunt je de huiselijke discussie voorstellen. Wat kunnen we morgen nou eens gaan doen? Pretparken zijn duur. En altijd die vriendjes over de vloer is ook maar zo zo. Al die troep moet opgeruimd. Kauwgom in het haar. Overal zand in huis. Verf op de muur. En dan oppas regelen. Of opvang. Of logeerpartijen. En dan de middagen die maar niet ingevuld wilden worden. 'Maaa-aam! Ik vervéééél me zo!' Áls er een groep is die opgelucht ademhaalt als september naakt, dat zijn het de ouders wel.

Nou ja, Frankrijk was leuk. Hoewel. In het zwembad van de camping zwom je zo tegen een losgeweekte pleister aan. En je stond in de file naar het strand. En de kinderen zeurden. En het was bloedheet. Er viel een ijsje op de achterbank. De hond werd ziek. Je nam een verkeerde afslag.

Gelukkig waren de pretparken geweldig, hoewel de kinderen al misselijk werden in de verzengende hitte in de rij vóór de achtbaan, het geld snel opraakte, de patat te vet en de mayonaise te zuur was en wie had eigenlijk bedacht dat oma zo nodig mee moest?

Wie had eigenlijk bedacht dat oma zo nodig mee moest?

Ik denk wel eens dat het de ouders zijn die die spandoeken langs en boven de weg hangen: de scholen zijn weer begonnen. Ik minder gas. Naast de tekst verbeeld ik mij de glimlachende hoofden van een ouderlijk paar, ze houden de duim omhoog. Ik lees: eindelijk verlost van die kutkinderen. Laat de docenten het maar weer doen. Wat voor werk ik doe? Ik zit in de kinderopvang.

Voor ouders kan de vakantie hunner kinderen niet kort genoeg duren, voor kinderen kan vakantie nooit lang genoeg duren. Voor docenten is de zomervakantie vanuit professioneel oogpunt vooral verwarrend.

Na zeven weken vakantie is het net alsof ik aan iets nieuws begin. Ik trek op de eerste dag mijn beste pak aan, omdat ik het gevoel heb een nieuwe baan te beginnen. Zeven weken lang moest ik dagelijks bedenken wat ik de volgende dag ging doen, ik ging op vakantie, ik had vrienden over de vloer, maakte er een troep van, logeerde hier en daar, verveelde me en opeens heb ik een baan. In het onderwijs. Zo voelt het. Onwennig.

Het is alsof je elk jaar datzelfde computerspelletje speelt – je komt meestal wel weer een level verder, maar elk jaar begin je opnieuw bij level 1. Steeds beter herken je de details van elk level – teamleiders zijn monsters, de directeur is de verschrikkelijke eindbaas die je te slim af moet zijn, maar gelukkig, leerlingen kunnen extra levens geven. Uiteindelijk zet de zomervakantie je weer terug bij het startscherm. Je vraagt je soms af of het spel ook gaat vervelen, maar je weet tegelijkertijd dat doceren als een vriend is, die je heel lang niet hebt gezien, die je zelfs vergeten was, maar die bij een volgend treffen comfortabel voelt als de oude trui die je zo graag draagt.

Ik raap mijzelf bijeen. Voorzichtig open ik de inbox van mijn werkmail in de laatste week van de vakantie en merk dat ik met halfgesloten ogen en afgewend hoofd op de mail met de titel 'Schoolstart 2012-2013' klik, alsof mij iets afschuwelijks staat te wachten. Ik gluur door mijn wimpers en slik. Ik word maandagochtend om 8 uur op school verwacht. Afschuwelijk.

De zomervakantie duurt vanaf volgend jaar zes weken. En dat is maar goed ook. Want zeven weken vakantie, nou, poeh, hé, dat valt gewoon niet mee. En dat weten de ouders maar al te goed. Nu alleen nog meer verdienen.

(gepubliceerd in de Leeuwarder Courant op 04-09-2012)  

dinsdag 2 oktober 2012

VERHUISBERICHT

VERHUISBERICHT
Vanaf deze week staat mijn tweewekelijkse onderwijscolumn niet op dinsdag, maar op donderdag in de (vernieuwde) Leeuwarder Courant. 
J.P. 

De Leegte Na De Grijsgolf


De babyboomgolf, die enorme vloedgolf van vergrijzing, dat product van hersteld vertrouwen, spoelt de komende jaren aan op het pensioenstrand. Nu hoorde ik dit verhaal vijf jaar geleden ook al, maar blijkbaar geldt deze zich herhalende noodkreet nog steeds. Het is een flinke golf, moet je maar rekenen. Net las ik dat de komende vijf tot zes jaar veertig procent van het lerarenbestand stopt. Kort geleden passeerde het aantal gepensioneerden in Nederland de drie miljoen. In 2040, is de schatting, is bijna dertig procent van de bevolking 65-plus.

GrafiekEn dat merk ik. Wij zwaaien deze week zoveel collega's uit dat we mitella's voor de vermoeide armen zullen moeten bestellen. Maar hun vertrek is niet het enige dat opvalt. Wat betreft het docentenbestand lopen landelijk twee ontwikkelingen in het oog. Tegenover de voortdenderende grijsgolf staat geen vergroening. Anders gezegd: waar de ouden zongen, piepen nauwelijks jongen.

Uit een enquête van DUO blijkt dat tachtig procent van de Nederlandse scholen in het voortgezet onderwijs te maken heeft met krimp van het personeelsbestand, omdat het budget van middelbare scholen voor onderwijsgevend personeel met zestien procent daalt. Dat is niet mis. De vacatures die de pensionado's achterlaten worden niet ingevuld met jong talent. Bij een gelijk aantal leerlingen betekent het simpelweg dat docenten die er al zijn meer les moeten geven en dat er dus minder ruimte is voor andere taken die toch zo broodnodig zijn. Extraatjes als projecten, excursies, naschoolse activiteiten, maar ook het onmisbare mentorschap, de begeleiding van profielwerkstukken of extra lessen voor de excellente, of juist moeilijker lerende kinderen komen in het geding. Reken er maar niet op dat docenten vrijwilligerswerk gaan doen.

Voor krimpregio's, de leeglopende uithoeken van het land, lijkt de vergrijzing niet zo'n probleem te zijn. Minder leerlingen betekent immers ook dat er minder docenten nodig zijn. De bevolkingsdaling – met name veroorzaakt door ontgroening, dus door vertrekkende jongeren – lijkt daar mooi de grijsgolf te compenseren. Als er tien leerlingen minder zijn, kan er weer een docent naar huis. Maar eerlijk gezegd krijg ik de indruk dat deze vlieger niet altijd op gaat.

Zie. Mijn werkgever worstelt ook met een afnemende leerlingenpopulatie, maar weet die niet de vereffenen met de afzwaaiende grijzen. De jonge garde die de afgelopen twee jaar enthousiast de opengevallen plaatsen innam van de gepokten en gemazelden, moet nu weer het veld ruimen. Het geld is op. De lessen zullen voor bijna honderd procent gegeven worden door docenten met een vast contract. Naarstig werd gezocht naar 'slapende bevoegdheden'. Opeens leek iedereen bevoegd om ckv te geven. Een collega van geschiedenis verhuist volgend jaar naar de sectie Duits. Van collega's van Nederlands en aardrijkskunde werd de geschiedenisbevoegdheid wakker geschud. Alles stond op z'n kop om maar geen nieuwe mensen aan te nemen en alles intern op te lossen. Hand op de knip. Knip in het personeel. Personeel in de rats.

Maar de grijsgolf draagt een belangrijke eigenschap op zijn schuimende koppen mee: de eerstegraadsbevoegdheid. Het zijn immers de doorgewinterde grijsaards die de bovenbouw van de havo en het vwo voor hun rekening nemen. Zij zijn daartoe bevoegd. Van de 90.000 leraren in Nederland is zo'n 10% eerstegraads en daarvan is de helft straks met de camper vertrokken. Er is weinig nieuwe aanwas. Met name voor de bètavakken worden niet veel eerstegraders opgeleid, maar dit geldt in mindere mate evenzogoed voor andere vakken. Het onderwijs staat een kaalslag te wachten.

Ik hoop na de zomervakantie te kunnen schrijven dat de nieuwe politieke coalitie de budgetbeperkingen terug heeft gedraaid. Wil het Nederlandse onderwijs mee blijven spelen op het hoogste niveau dan moet een eerstegraads brandwond worden voorkomen. 

(Gepubliceerd in de Leeuwarder Courant op 10-07-12)

dinsdag 18 september 2012

Schoolbandjes


Op de middelbare school in Buitenpost hadden mijn vrienden en ik een band. Of nee, we hadden een bandje. Zo heette dat en zo heet dat nog steeds. Je speelt als puber in een bandje, niet in een band. Je had toen ook geen vriendin, maar een vriendinnetje. Nou, eigenlijk hadden de meisjes vooral geen vriend, maar een vriendje. Sommige vrouwen zijn dat nooit kwijtgeraakt. Zelfs in een serieuze relaties hoor je volwassen vrouwen nog wel eens spreken van “mijn vriendje”. Dat is foute boel, want bandjes en vriendjes horen bij de middelbare school.

Maar de school waar ik zoveel jaren later werk heeft geen bandjescultuur. Ik zie nauwelijks nog alto's, rockers of punkers rondhangen in de gangen of op het plein. Waar zijn de lange haren en de hanenkammen gebleven, de shirts van rockbands met de Europese tour achterop? In mijn tijd in Buitenpost was er een groep heavy metal-liefhebbers met haar tot aan de kont, die shirts droegen met post-apocalyptische taferelen erop en die altijd met gebogen hoofd liepen, omdat ze in het weekend te hard hadden geheadbangd. Er waren alto's, de alternatievelingen, met open ruitjesblouse met daaronder een bandshirt. Zij rookten wiet in tussenuren. Er waren zelfs nog echte hippies, zoals Daan, die spacetruffels verkocht en praatte alsof hij er mee had ontbeten. En: zoveel subgroepen, zoveel bandjes.

Maar helaas, bandjes, ik zie ze nauwelijks meer. Althans, niet bij mijn werkgever. Ook al is de hoofdtelefoon onderdeel van de dagelijkse outfit geworden – die oordopjes zitten vastgegroeid in het oor lijkt het soms –, ook al wordt er schijnbaar meer muziek geluisterd dan ooit, bandjes zijn er bijna niet.

Dat heeft bij ons op school te maken met de positie van muziek als vak. Muziek is degradatiekandidaat geworden. In de bovenbouw past het nauwelijks meer in het rooster, in de onderbouw wordt het verjaagd door nieuwerwetse vakken. Leerlingen die het wel zouden willen, kunnen geen muziek meer kiezen.
Toch is er hoop. Gisteren zat ik vier uur lang in een heuse studio met een schoolbandje. Collega E. van muziek en ik wilden hun harde werken voor de musical belonen met een echte studio-opname. Toen ik het de leerlingen vertelde sprongen ze een gat in de lucht.

Ze hadden op de valreep zelf een nummer geschreven. In het Engels natuurlijk, want bandjes spelen voor de wereldmarkt. Zo is het nou eenmaal. 's Ochtends hadden ze het nummer voor het eerst gerepeteerd met de hele band. Een lied over het strand, de zonsondergang en, hoe kan het ook anders, meisjes. Het klonk te gek.

Dus los ging het. Eerst Jeroen (heeft granenallergie en komt vaak als laatste aanzetten) z'n drumpartij, daarna Fouad (moet als enige uit mijn vwo5-klassen nog zijn tijdvakdossier inleveren) z'n baspartij. Wytze (is veruit de langste van de band, maar zit nog maar in gymnasium 2) speelde moeiteloos zijn gitaar- en Levi (klassiek geschoold, luisterde op mijn aanraden jazz en was onder de indruk) al even gemakkelijk zijn pianopartij. Het liep gesmeerd.

Ik haalde patat en frikandellen terwijl Ernst (derdeklasser, scoort altijd goed op geschiedenis) zijn geweldige zangpartij deed. Daarna zongen Emma, Minke en Nynke (drie meisjes in de band, wat wil je nog meer?) hun engelenkoortjes in. Iedereen blij. Ik heb geen zomervakantie meer nodig.

Ik hoop over vijf jaar te kunnen zeggen: kijk, die rijke muziekcultuur van onze school, het feit dat het vak muziek weer serieus genomen wordt, dat begon allemaal in die laatste schoolweken van het seizoen 2011–2012 toen we met dat schoolbandje dat geweldige nummer opnamen. Want echt, een school met bandjes, daar zit muziek in. En oh ja, het nummer hoort u vanzelf.

(Gepubliceerd in de Leeuwarder Courant op 26-06-12)

dinsdag 4 september 2012

In de naam van het hek en de dam


Al meer dan een week ligt mijn telefoon ’s avonds naast me op de bank, maar ik vermoed dat ik niet meer door de tweede corrector gebeld zal worden. Dat vind ik niet netjes. Uiteraard, geen bericht is goed bericht. De door mij toegekende punten blijven staan. Dat is de winst. Toch had ik dat liever even uit de mond van de tweede corrector gehoord.

Sommige tweede correctors maken zich er te gemakkelijk van af. En sommige eerste correctors gokken daarop. Ze wagen het veel door de vingers te zien in de hoop dat de tweede blik slechts vluchtig en alles behalve kritisch zal zijn.

Zelf was ik ook tweede corrector. Van twee scholen nota bene. Alsof men dacht, die Posthumus is nog jong, die kan dat wel velen. Ik kreeg de meeste tweede correctie van al mijn collega’s.

Kort nadat ik mij zwetend door het werk van de eigen leerlingen had geslagen en die had laten versturen, vond ik in mijn postvak een blauw briefje. De tweede correctie lag klaar op de administratie. Tot mijn geluk werd mij een map met maar vijftien leerlingen in de hand gedrukt. Een meevaller! Ik meende minstens veertig examens door te moeten ploegen en was op voorhand al chagrijnig. Nu maakte ik een sprongetje van geluk toen ik de deur van de administratie achter me sloot.

Een dag later lag het blauwe briefje nog steeds in mijn postvak. Althans, dat dacht ik even. Maar ik had me vergist. Natuurlijk viel het niet mee. Er was nog meer tweede correctie binnengekomen. Nog eens twee mappen met wel vijfenveertig leerlingen, maar nu van een andere school.

Ik werk doorgaans steekproefsgewijs: ik neem de examens van vijf willekeurige leerlingen integraal door en richt me daarna nog op vier of vijf vragen die landelijk tot nakijkproblemen hadden geleid. Dan is wel duidelijk of het correctiewerk nauwkeurig is gedaan.

Maar helaas. Ik had nog geen twee examens doorgenomen van de op het eerst meest gunstige map, die van vijftien leerlingen, of het was al zonneklaar dat de docent te inschikkelijk was geweest. Waar leerlingen een bron moesten aanhalen in het antwoord, maar dat niet deden, stond wel het maximaal aantal punten in de kantlijn geschreven. Advies, zoals gegeven bij de regiobespreking, werd hier en daar genegeerd. Ontbrekende antwoorddelen werden ten onrechte gewaardeerd. Ik typte drie A4-tjes met kritiek en mailde dat na een kort telefoongesprek door.

In zijn vriendelijke reactie verwierp de collega mijn kritiek, imponeerde hij met kennis van vakliteratuur en nodigde hij zichzelf uit om met mij de examens nog eens samen door te nemen. Ik slikte even en nam de uitnodiging schoorvoetend aan. Ter voorbereiding googlede ik zijn naam.

Ondertussen keek ik de twee dikke mappen van de andere school na. Ik had er niet veel werk van: de docent had messcherp geoordeeld. Zo hoort het. Zo zou iedereen het moeten doen in naam van het hek en van de dam en van het einde dat anders zoek raakt.

Zo zat ik op vrijdagmiddag met de vreemdeling in onze sectieruimte. Ik kende hem al van het YouTube-filmpje dat ik van hem zag, maar deed alsof ik niets van zijn politieke carrière wist. Hij vond mijn columns goed. Ik zei dank. We liepen de antwoorden stuk voor stuk na. Hij gaf uiteindelijk ruiterlijk toe te soepel zijn geweest. We hebben gepolderd, compromissen gesloten en consensus bereikt. Maar wat een gedoe.

Ik hoop dat mij dit in de toekomst bespaard blijft. Docenten moeten strak en eerlijk nakijken en niet anderen met hun werk opzadelen. En tweede correctors moeten gewoon even bellen als ze klaar zijn met het werk. Dan kan ik tenminste rustig op de bank voetbal kijken. 

(gepubliceerd in de Leeuwarder Courant op 12-06-12)

maandag 9 juli 2012

De Grote Boze 'N'

Een potlood, een puntenslijper, een vlakgom en een hoop geduld, raadpleging en navraag, dat is wat het corrigeren van geschiedenisexamens vergt. Ik ben al dagen in gevecht met de twee vwo-klassen die ik dit jaar doceerde. Dertig open en dikwijls opgedeelde vragen maal 45 leerlingen. Do the math. Eenmaal klaar met eigen werk wacht nog de tweede correctie: nog eens een stapel van gelijke hoogte kritisch doorwerken om eventuele onvolkomenheden in het nakijkwerk van de collega op te sporen.

Soms volgen dan telefoongesprekken. Daarin moet je scherp zijn, want je eigen oordeel moet helder verwoord worden. Maar ik heb een hekel aan bellen, of het nu mijn vrouw is of een vriend, dus op een telefoontje van een academisch geschoolde historicus die mij een uur lang op docententoon met vakliteratuur om de oren mept zit ik al helemaal niet te wachten.

Opgejaagd door de inspectie vraagt elke docent zich tijdens het nakijken af of de leerlingen wel of niet afstevenen op het gemiddelde van de schoolexamens. In de nieuwsbrief van de inspectie staat het volgende: “Van scholen die drie jaar achtereen een driejaarsgemiddeld verschil se-ce [schoolexamen - centraal examen, JP] van één punt of meer hebben (zeer groot verschil), kan in de nabije toekomst de examenbevoegdheid tijdelijk worden ontnomen. Dit geldt ook voor scholen die vijf jaar achtereen een driejaarsgemiddeld verschil se-ce hebben van een half punt of meer (groot verschil).”

Dat is een niet mis te verstaan dreigement. Mijn twee vwo-klassen presteerden de afgelopen jaren ruim voldoende op de schoolexamens. Ze scoorden gemiddeld een 6.9. Dat betekent dat hun examenresultaten niet onder de 6.4 mogen uitkomen, als het aan de inspectie ligt.

Ik zou het zonnig inzien, mits de de eindresultaten niet voor een flink deel af zouden hangen van de grote boze N (van normeringsterm) die bepaald wordt door het College van Examens. Bij een examen van goed niveau is de N-term 1.0. De afgelopen jaren waren de vwo-examens geschiedenis ronduit slecht: de grote boze N werd vastgesteld op 0.3, 0.1 en 0.1. Mijn beste leerlingen vorig jaar, die op schoolexamens rond de 8 scoorden, bleven steken op een lage 7. Zwakkere leerlingen, die hun stinkende best hadden gedaan en in eerste instantie een voldoende leken te halen, eindigden nu onder de 5.5.

En dan dit. Als je de gemiddelde landelijke cijfers van de afgelopen jaren naast elkaar legt, springt een opmerkelijke verschuiving in het oog. Van 2005 tot 2008 was het gemiddelde een 6.4, maar vanaf 2009 is het steevast een 6.1. Boze tongen beweren dat die 6.1 de hoge SE-cijfers moet compenseren, om devaluatie van het vwo-diploma te voorkomen. Is het niet een farce? Hameren op de SE-CE-verschillen en ondertussen het CE-gemiddelde naar onder trekken! Bovendien: vwo-leerlingen kunnen excelleren, maar zo wordt het hen bijkans onmogelijk gemaakt. Dit compensatiebeleid leidt tot middelmatigheid. Een vwo-groep scoort niet gemiddeld een 6.1 – daar zijn ze te ijverig en slim voor.

De grote boze N is een rotzak. Als de inspectie van docenten verwacht dat ze op niveau toetsen, mogen we dat van het Cito, de verantwoordelijke instantie, ook verwachten. Het behoeft geen verbazing te wekken dat docenten soepeler zullen nakijken, om de grote boze N voor te zijn. Inderdaad, om de compensatie te compenseren.

En ondertussen zitten we maar mooi met dat dreigement van de Onderwijsinspectie. Opnieuw een lage normeringsterm betekent dat ik me moet verantwoorden. Ik kan niet anders dan mijn SE-cijfers kunstmatig laag houden en vaker over het hart strijken bij het nakijken centrale examens. Ik bereid me voor op een lang telefoongesprek met de tweede corrector. Ik zal hem bovenstaande uitleggen.

(gepubliceerd in de Leeuwarder Courant op 29-05-2012)

P.S. De N-term voor het VWO-examen was dit jaar 0,6. Van het landelijk gemiddelde ben ik nog niet op de hoogte. 

dinsdag 26 juni 2012

Kroegcollege

Het is weekend als ik dit schrijf en ik probeer me voor te stellen hoe de al ingerichte examenzalen er 's nachts uitzien, van buiten verlicht door slechts het zwakke licht van straatlantaarns en een vale, halfvolle maan. Ik beeld me in dat er 'tumbleweeds' langs de rijen tafels rollen, dorre takkenbollen, voortgejaagd door woestijnwind. Buiten klinkt het blaffen van een hond. Er passeert een late auto. De gekooide klok tikt en tikt en tikt tot het aarzelende licht van de nieuwe schoolweek door de ramen valt. En dan begint het. De examens. Opeens moet de verworven kunde van het hoofd naar de hand gevoerd, met inkt geschreven worden.

Zelf heb ik twee keer examen gedaan. De eerste keer was ik alles behalve scherp. Het enige dat ik mij nog herinner is dat ik op één van de examendagen met een te groot tweedehands colbert de gymzaal binnenliep, plaatsnam en mij vooral druk maakte om het door mijn moeder de dag ervoor gekapte kapsel. Het was onevenwichtig en alles behalve hip. Eerst al was het knipwerk mijns moeders niet geslaagd, kort daarop zakte ikzelf.

Deze herinnering vertelde ik een aantal examenkandidaten, terwijl we in het licht van de avondzon op het balkon van het paviljoen stonden. Ze moesten lachen om mijn slechte kapsel van toen. We dronken een drankje en keken uit over de Leijen. Over enkele minuten zou het kroegcollege beginnen: mijn twee collega's en ik hadden elk een kort verhaal voorbereid over de twee examenonderwerpen van dit jaar. Ook hadden we twee gitaren meegebracht voor de verrassingsact: een sectie-uitvoering van het Dylan-nummer Blowin' In The Wind.

Inmiddels staat een video-opname op YouTube. Mijn collega Herman zingt een geweldige eerste stem, maar wil er niet van weten.

Ja, een kroegcollege. Een leerlinge kwam er mee: of we niet eens een college in een bar konden doen, dat had ze van een vriendin uit Rotterdam. Herman – liefhebber van een borrel om het af te leren – leek het wel wat. Mij ook wel.

De animo was enorm en binnen de kortste keren hadden zich 60 leerlingen aangemeld. Ze betaalden hun eigen consumptie vooraf en waren bereid kilometers te fietsen. Sommige bezitters van een rijbewijs arriveerden per auto. Vijf, zes jaar geleden wisten ze op hun kinderfiets de tegenwind nog nauwelijks te verslaan. Moest je ze nu eens zien.

De Leijen, in volle glorie zichtbaar door de manshoge ramen, vormden een passend decor voor de drie colleges in de bovenzaal van het paviljoen. Het door veenafgraving ontstane meer representeerde even het waterige Holland van de 17e eeuw. Een klas van 60 leerlingen is veel, maar de nieuwe omgeving maakte van de leerlingen gewillige luisteraars.

Een enkeling had tijdens het eerste college al twee biertjes op – veel sneller moest het niet gaan, veel gekker niet worden. Sterker: iemand had mij de dag ervoor nog gevraagd: “Hoe laat begint het drankcollege, meneer?” Ik was even onzeker geworden over wat we tegemoet gingen. Drankcollege? Króegcollege, met de nadruk op college, alstublieft!

Maar het bleef de hele avond gemoedelijk. De oranje zon raakte het spiegelende vlak van de Leijen tijdens het college van collega Henk en verdronk toen ik na de pauze van wal stak met mijn verhaal over de muziek van de Vietnamoorlog. We luisterden Jimi Hendrix, Country Joe McDonald, Barry McGuire en Marvin Gaye.

Na onze ode aan Dylan, met Henk op zijn eerste elektrische gitaar, een Egmond uit 1967, was het afgelopen. Kort daarop verdwenen de tientallen rode achterlichten van de leerlingen in de donkere nacht, zoals we de meesten straks na de examens ook uit het oog zullen verliezen. Het zal ze lukken, mits ze zich niet al te druk maken om hun kapsel.


(Gepubliceerd in de Leeuwarder Courant op 15-05-2012) 

dinsdag 12 juni 2012

Ministeriële nukken

Pats boem en klaar was Kees de Jager. In een scheet en een zucht kwam de gelegenheidscoalitie tot een akkoord. Voor de onderwijswereld heeft het nieuwe convenant twee belangrijke gevolgen: salarissen van leraren worden bevroren en de bezuinigingen op het passend onderwijs zijn van de baan. Dat eerste, het hanteren van de zogenaamde nullijn, was voor Samsom een reden om niet uit dezelfde koffiekan te drinken als de gewillige Sap en Slob op de kamer van Pechtold. Daarmee profileert de PvdA zich meer als onderwijspartij dan de D66, wat dat verder ook waard moge zijn. Misschien is pragmatisme wel veel meer waard, want pragmatisme gaf populisme afgelopen week een draai om de oren.

Toch voel ik mee met Samsom. Nog eens twee jaar vasthouden aan de nullijn voor leraren betekent dat het onderwijs nog langer kan wachten op de impuls die het nodig heeft. Je kunt het getalenteerde studenten niet kwalijk nemen achter het geld van het bedrijfsleven aan te lopen – in het onderwijs word je alles behalve rijk. Maar wie neemt de komende jaren de leeggevallen plekken van de doorgewinterde en goed opgeleide grijsaards in?

Het bevriezen van de salarissen is voor onderwijsland zonder meer de grootste teleurstelling van het akkoord, maar daartegenover staat dus dat er een dikke, rode streep door de bezuinigingen op passend onderwijs is getrokken. De bezuinigingen waren in maart de reden voor zo'n 50.000 leraren en leraressen uit het basisonderwijs om te demonstreren in de ArenA. Het Amsterdamse colosseum zag groen van verbijstering. Iedereen zag de bui al hangen.

Het ging om 100 miljoen euro minder geld in 2013, 200 miljoen het jaar daarop en 300 miljoen in 2015. Van Bijsterveldt schreef het snijden toe aan de 'conjuncturele situatie': de ingreep was een economische vereiste, onderwijsland kon niet om de maatregel heen. Ze was stellig.

De voorgenomen bezuiniging zouden volgens de onderwijsbond ongeveer 5000 mensen de baan kosten. Regionale expertisecentra zouden in 2013 ophouden met bestaan, in het speciale onderwijs zouden klassen 10% groter worden, terwijl 10% van het personeel zou verdwijnen. Voor gepensioneerden zouden geen vervangers meer komen en ook het ondersteunend personeel zou klappen krijgen.

En inderdaad, al snel vielen op honderden deurmatten een ontslagaanzegging. Ongeveer 240 mensen lieten de onderwijsbond weten dat hun de zak gegeven werd. Helioskoop, een belangrijke instelling voor speciaal onderwijs in Noord-Holland, liet weten dat tot 2015 ongeveer een derde van het personeel ontslagen zou worden. Ook de Stichting Speciaal Onderwijs Noord- en Midden-Limburg kondigde al aan dat bij de zes scholen ongeveer een zesde van het personeel ontslagen zou moeten worden. De plannen sorteerden effect. Ten nadele van de experts.

Maar nu knikt de minister zonder blikken of blozen instemmend als haar gevraagd wordt naar het nieuwbakken akkoord. Het geeft meer lucht, zegt ze. Er kan nu volgens haar constructief gesproken worden over een nieuw stelsel waarin elke leerling zo goed mogelijk onderwijs kan volgen. Want dat is toch de bedoeling. Tja, het is maar hoe de politieke wind waait. Niettemin, de demonstratie in de ArenA is wel effectief gebleken.

En nu dan? Zullen de ontslagbrieven weer teruggenomen worden? Alsof er niets is gebeurd? De ene dag krijg je een ontslagaanzegging op de mat, stort je hele wereld in, zie je jezelf de komende jaren met je ingelijste diploma's thuis op de bank zitten, de volgende dag gloort er weer hoop. Maar pas op, door de plannen van de minister zijn ook de leerlingenaantallen op speciale scholen en expertisecentra teruggelopen. Er is onzekerheid ontstaan, ook onder ouders. De kans is groot dat veel leraren en ander personeel in het speciaal onderwijs slachtoffer worden van de nukken van de minister. 

(Gepubliceerd in de Leeuwarder Courant op 01-05-2012)

maandag 28 mei 2012

Een teug frisse adem


Afspraken werden niet nagekomen, collega's liepen woedend weg, regisseurs volgden elkaar op als wolken op een winderige dag, leerlingen kwamen niet opdagen bij de tekstrepetities, er werden boze, bezorgde en te late mails gestuurd en iedereen wees naar iedereen, kortom, de voorbereiding van de musical verliep alles behalve soepeltjes. Op voorhand leek het project iedereen te rijpen voor de bedrijfsarts, maar uiteindelijk werd een doktersbezoek er juist jaren mee uitgesteld.

Toen tijdens het slotlied van de eerste voorstelling mijn ogen branderig werden, besefte ik dat ik in de vijf jaar die ik doceer maar zelden zo'n heerlijke schoolweek had meegemaakt. Ik zag bevestigd worden wat ik eigenlijk al wist: leerlingen, maar docenten evenzogoed, hebben zo nu en dan een creatieve uitbarsting nodig, een teug frisse adem als het ware, om die starre structuren, die precieze procedures, die rigide roosters eens flink te ventileren. Artisticiteit zou minstens eens, liever nog een aantal keer per schooljaar aangesproken moeten worden. Dus vooruit: organiseer talentenjachten, foto-exposities, open podia, toneelstukken en bandjesavonden!

De leerlingen reageerden in eerste instantie terughoudend op het plan een musical te doen, maar ik ben ervan overtuigd dat als we morgen audities zouden houden voor een volgende editie, we veel te veel aanmeldingen zouden krijgen. Zij die niet meededen zagen nu met jaloezie hoe de andere leerlingen schitterden op het podium.

In wezen is elk kind een artiest. Het is vooral de vraag in hoeverre zijn of haar creativiteit wordt aangesproken. Ik kreeg aan het einde van de week een e-mail van een moeder. Ze schreef over haar zoon: “Groeien kun je in je eentje, maar je groeit zeker met mensen om je heen die je vertrouwen geven, waarderen en stimuleren.”

Zonder uitzondering hoorde ik afgelopen week de band al spelen als ik 's ochtends op school arriveerde. Stel je eens voor dat de leerlingen al vol enthousiasme met de neus in de boeken zouden zitten, nog voor de docent het lokaal binnenstapte! Omdat de leerlingen een doel hadden en omdat hun creativiteit werd aangesproken, waren ze über-gemotiveerd. Dagenlang klonk het musical-repertoire door het gebouw. Ik werd er 's ochtends mee wakker.

Als leerlingen 's ochtends popelen om naar school te gaan, omdat ze weer met de band kunnen repeteren, als ze 's middags het liefst tot vijf uur op school zijn om te werken aan de nummers, als ze zelfvertrouwen ontwikkelen, steviger in hun schoenen staan, met een glimlach en zingend door school lopen, dan is het geen vraag meer of het de chaos, de stress, het gedoe waard is.

Maar daarvan is niet iedereen op school overtuigd. In feite is het hele schoolsysteem daar niet op ingericht. Creatieve vakken als kunst, muziek, en vooral dans en drama staan onderaan het prioriteitenlijstje. En door halsstarrig vast te houden aan 1040 lesuren is er maar heel weinig ruimte voor projecten die creatief talent de ruimte bieden. Omdat gedurende projectweken ander werk vaak ook gewoon doorgaat, treft het enthousiasme slechts een klein deel van de docentengroep. Veel collega's geven af op de chaos en vermijden het liefst enige betrokkenheid. Zij zijn blij als de week weer achter de rug is.

Want dan zijn ze weer in hun element, in hun natuurlijke toestand. Maar kijk, de meeste leerlingen zijn dat waarschijnlijk niet. Voor de meeste leerlingen geldt wiskunde, Engels of geschiedenis niet als een talent; ze raken er niet gepassioneerd door. Ze zouden het liefst weer de gitaar oppakken, op het drumstel meppen, danspasjes oefenen, kostuums ontwerpen, decorstukken bouwen en nog eens zo'n geweldige show neerzetten. We moeten ze daartoe veel meer kansen bieden, want in hun geluk nemen ze uiteindelijk de docenten mee.  

(Gepubliceerd in de Leeuwarder Courant op 17-04-2012)

maandag 14 mei 2012

Weerzien


Het schoolgebouw aan de Raai in Drachten gaat deze zomer tegen de vlakte, omdat het zijn beste tijd heeft gehad. Uit de as herrijst volgend jaar een nieuw gebouw, gecomponeerd naar de eisen van de tijd. De sloop zet een streep onder een periode.

Sloopkogels treffen straks de stenen muren die oren hadden. Aan diggelen de vensters waardoor de leerlingen verlangend naar buiten loerden, omdat de lente jong was. De vaklokalen, de wandschilderingen, de geuren, de toiletdeuren met kleine teksten en tekeningen, het geluid van de pauzebel – een cultuur wordt van zijn habitat ontdaan. Daarom is er binnenkort een reünie. Om het nog één keer samen te beleven.

Re-ü-nie, de; v -s bijeenkomst van mensen die elkaar van vroeger kennen.

De middelbare schooltijd is een bijzondere periode in een mensenleven. Als je ergens een spurt meemaakt, dan is het wel in die vier, vijf of zes jaar van het voortgezet onderwijs. Je bent bij binnenkomst een pietepeuterig klein kind met lijm in je haar dat zomaar van de stoel rolt om een kleurpotlood aan de andere kant van het lokaal in iemands neus te drukken; je noemt meneer meester en mevrouw juf, maar bij vertrek ben je een boomlange jongvolwassene met baardgroei of borsten en allerlei experimenten achter de kiezen die smaakten naar meer. Een eerste sigaret, een eerste zoen, een eerste verkering, een eerste dronkenschap; de nieuwsgierigheid naar zulks is onstuitbaar als je puber bent. Wat een feest! Wat een geluk! Wat een schijnbare zorgeloosheid.

Hoewel. In het gebouw zijn ook plekken waar gehuild is. Zie hoe sommige plekken in de gang uitgesleten zijn door geplengd verdriet: tranendalen door gestrande liefdes, verloren verwanten, onvoldoendes, ruzies, het blijven zitten, het zakken en slagen, wegens wissewasjes, beuzelingen, nulliteiten die uitgroeiden tot rampen, catastrofes, tragedies. Het ging uit, het ging aan, je bleef zitten, je kon gaan. Toch verlang je soms terug naar die momenten, naar die plek. Daarom melden zoveel mensen zich aan voor zo'n weerzien met de uit het oog verloren vrienden van toen.

Re-ü-nie, de; v -s gezellige bijeenkomst van oud-leden, oud-leerlingen, oudgedienden, enz.

De ontmanteling van het schoolgebouw vormt op allerlei manieren een breuk met het verleden. Er wordt al flink opgeruimd, want het tijdelijke gebouw heeft niet de ruimte die de vergeelde, verstofte papierhopen vergen. Lokalen, kasten en sectieruimtes worden daarom overhoop gehaald, de bezem gaat er door. Veel gaat regelrecht richting vuilcontainer: gestencilde opdrachten volgens afgeschreven didactiek, buitengewoon fraaie werkstukken in kaft van stof, handgeschreven toetsen, videobanden, cassettedecks, dia's, oude lesmethodes met heel veel tekst, een encyclopedie in bruin leer.

En wat gebeurt er straks met de zwartgrijze schoolborden die de gewiste sporen van aantekeningen, van opgegeven huiswerk meedragen? Vinden we ze straks terug tussen de puinhopen van het gebouw, prijkend als grafstenen erbovenop, of misschien als fossiele krijtlaag eronder? Het is anno 2012 'active whiteboards' wat de klok slaat – het Krijt is een afgesloten era.

De reünisten komen ook om nog eens de docenten in hun biotoop te treffen, de leraren die zij een periode lang soms vaker dan hun vader of moeder zagen. Als het gebouw straks neerzijgt, zal in een zucht de echo van hun woorden, voetstappen, misstappen, eigenaardigheden en terugkerende grappen met het opwaaiende stof vervliegen. Daarmee wordt de reünie ook het afscheid van een oude oom.

Re-ü-nie, de; v -s bijeenkomst van mensen die vroeger een groep vormden.

Tussen reünisten bestaat een oud verbond. Samen maakten ze een opwindende periode in hun leven mee, als soortgenoten. Nu de meest symbolische plek van dat gezamenlijke verleden tegen de vlakte gaat, zien ze elkaar weer. Na de sloop heeft dat niet veel zin meer, want het is dat gebouw dat hen bindt.

(Gepubliceerd in de Leeuwarder Courant op 03-04-12)


zondag 6 mei 2012

Houdbaarheidsdatum


Hoewel inmiddels al meer dan 60 jaar achter de rug, is de Tweede Wereldoorlog nog springlevend. Onder het motto 'opdat wij niet vergeten' wordt die donkerste periode van de contemporaine geschiedenis telkens en opnieuw gereanimeerd door publicaties, verfilmingen en in het onderwijs. Centraal moment is de vierde dag van mei; eens in het jaar staan we twee minuten stil bij hen die stierven in het gevecht, in de kampen, bij de bombardementen. Ik geloof dat zo'n centrale dodenherdenking een houdbaarheidsdatum heeft. Jongeren zouden een genuanceerder beeld van vrijheid ontwikkelen, als ze vaker met meer recentere geschiedenis in aanraking zouden komen.

Waar in schoolboeken de recente geschiedenis van Srebrenica, de moord op Pim Fortuyn en Theo van Gogh slechts in enkele regels of alinea's geschetst wordt, is aan de Tweede Wereldoorlog doorgaans een volledig hoofdstuk, soms zelfs een compleet boek gewijd. Subsidie genoeg voor de Tweede Wereldoorlog, honderden educatieve websites zijn gewijd aan de verschrikkingen van de Holocaust, Anne Frank heeft sinds kort zelfs haar eigen iPhone-applicatie. In mijn geschiedenisles vragen leerlingen geregeld of en wanneer we de Tweede Wereldoorlog gaan behandelen, want inderdaad, ze zien het als een spannend jongensboek. Niet vreemd: dat karakter hebben de oorlogsdocumentaires op National Geographic ook meestal.

Uit onderzoek blijkt echter dat jongeren onder de 25, eenmaal van school, de feiten niet meer helemaal helder hebben. Ze herinneren zich nog wel dat er miljoenen joden omkwamen en dat Hitler de boosdoener was, maar ze denken ook dat de Jodenvervolging de eigenlijke oorzaak van de oorlog was. Ze weten er gewoonweg niet veel meer van. En toch zadelen we ze op met een jaarlijkse dodenherdenking. Is dat terecht? Die twee minuten, begrijpen ze daarvan nog wel de stilte? Of wordt hen die oorlog in de schoenen geschoven als een zware erfenis waar ze mee aan zijn, waar ze niets mee kunnen, behalve als spektakelstuk? En nu stil zijn! De trompet klinkt al!

De Tweede Wereldoorlog is een gruwelijke geschiedenisles die we inderdaad nooit mogen vergeten, maar de dodenherdenking is vooral een eerbetoon aan hen die de oorlog overleefden en nog in ons midden zijn. Een moment van herinnering voor de nabestaanden. Een buiging naar de oude heren en dames die met eigen ogen zagen hoe de Duitse jagers de blauwe lucht doorkruisten. Naar hen die de gevechten, de kampen en de bombardementen overleefden. Daarom is de dodenherdenking zo'n zwart-witte gebeurtenis: omdat het uit eerbied eigenlijk niet anders kan. Maar de ooggetuigen verlaten ons stilaan. En wat als ze er niet meer zijn?

Dan komt het moment dat we de nadruk moeten leggen op álle verhalen van de oorlog, op dat grijze midden. En tegelijk verleggen we dan eindelijk de aandacht op het begrip vrijheid in onze tijd. Wat gebeurde er in Joegoslavië? Wat deden Nederlandse soldaten in Afghanistan? Welke ontwikkelingen maakte de Nederlandse politiek de afgelopen tien jaar door? Hoe gaan Nederlanders en Nederlandse politici vandaag de dag om met het begrip vrijheid? We moeten ze leren nuanceren en relativeren om de problematiek van vandaag in alle redelijkheid te kunnen bediscussiëren. (On)vrijheid is hier en nu. Niet daar of toen.

Het televisieprogramma EenVandaag onderzocht hoeveel jongeren weten van Pim Fortuyn. De conclusie? Erg weinig. Als we sommige jongeren mogen geloven kwam in 2002 de extreemrechtse politicus Pim Fortuyn, partijleider van de PVV, om het leven. Zijn leus luidde: 'Niet rechts, niet links, maar recht door zee.' Hij werd vermoord door een moslim-extremist. Zie daar: de recente geschiedenis. (Voor de onnauwkeurige lezer: Fortuyn was niet extreem-rechts, noch leider van de PVV, zijn leus was 'at your service' en hij werd omgebracht door een milieuactivist).

Dit gegeven zegt genoeg. Jongeren hebben op alle mogelijke manieren toegang tot de oorlog van hun grootouders, maar kennen de politieke omstandigheden waarin zij leven nauwelijks. En ondertussen blijft van die oorlog van lang geleden slechts een ongenuanceerd zwart-wit beeld hangen.

Maar de dodenherdenking als instituut staat nauwelijks discussie toe. Dat helpt de jongeren geenszins. Vorig jaar was er het geschil omtrent een 4-mei-toespraak van de zoon van Meinoud Rost van Tonningen, de beruchte NSB'er. Hij mocht spreken, omdat hij duidelijk afstand had genomen van zijn vaders gedachtegoed. Nu is er het geweigerde scholierengedicht over de oud-oom die SS'er was en het protest tegen de herdenking van gevallen Duitse soldaten in Vorden. De wonden zijn nog te vers, zegt men, maar ik geloof dat het een kwestie van tijd is. De houdbaarheidsdatum van de dodenherdenking zoals die nu is, nadert. Daarna laten we iedereen aan het woord over toen en gaan we in discussie over hoe we hier en nu verder moeten.

(Gepubliceerd in de Leeuwarder Courant op 4-5-12) 

maandag 30 april 2012

W88 op taalbeleid


Taal kent veel domeinen, taal is – mede daardoor – ontzettend dynamisch, maar kent ook regels. Het is die combinatie van eigenschappen die de discussie rond taalgebruik onder jongeren ingewikkeld maakt. Maar eigenlijk is het doodeenvoudig: het woord is aan de middelbare scholen.

Van alle creatieve uitingsvormen kent taal de meeste regels. Elk woord kent doorgaans maar één schrijfwijze, werkwoorden kunnen vaak maar op één manier worden vervoegd en grammatica zit vol met struikeldraden en valkuilen als die van hun en hen, van de gevreesde d's en t's en de lange ij en korte ei. Wat betreft de vorm is taal nogal star. Althans, de standaardtaal. 

Open daarentegen eens wat tweets of chat-gesprekken van mijn leerlingen en de creatieve vondsten vliegen je om de oren. Dát taaldomein barst van de acroniemen, afkortingen, letterwoorden, cijferwoorden, klinkerloze woorden en andersoortige neologismen. Jongeren durven veel creatiever om te gaan met taal dan hun ouders en grootouders.

Op scholen moeten leerlingen zich nochtans aan de taalregels houden, maar helaas blijkt de middelbare school vaak een stap terug in de taalontwikkeling. In groep 8 van de basisschool maken kinderen minder fouten dan in de examenklas van de middelbare school. Veel docenten wijzen naar de taaldomeinen van de smartphone en computer als oorzaak van deze 'verloedering', of ze beweren dat leerlingen niet meer lezen of te weinig met taal bezig zijn. Beide beweringen zijn onjuist.

De beperking van 140 tekens (Twitter), van beltegoed (sms), van typsnelheid (chat) dwingt tot talige creativiteit. Ik zeg niet dat we dat nieuwe vocabulaire gelijk in de Van Dale moeten opnemen – laat de jeugd maar een eigen woordenboek schrijven – maar ik ben er van overtuigd dat kinderen een vernuftig taalgevoel ontwikkelen. 

Taalverloedering? Integendeel. Leerlingen hebben bovendien niet veel moeite met het omschakelen van het chat- en sms-domein naar dat van de school. Er glipt natuurlijk wel eens een 'ff w88' doorheen, maar ze weten heus wel dat ze in sollicitatiebrieven, repetities en presentaties de standaardtaal, zeg maar correct Nederlands, dienen te bezigen.

Dat jongeren niet met taal bezig zijn is dus ook onzin. Wat heet! Nooit eerder schreven zoveel jongeren zoveel tekst. Per dag verschijnen er gemiddeld 250 miljoen berichten op Twitter. Dat zijn ongeveer 10 miljoen afleveringen van de column die u nu leest; dat is zo'n 2000 kilometer papier. 

Momenteel worden via WhatsApp, de gratis chatdienst, per dag gemiddeld 2 miljard berichten verstuurd en per dag wordt 3 miljard keer iets gezocht op Google. Geloof me, een miljard is heel veel. Ik vertel leerlingen ter illustratie – om grote hoeveelheden tijd, mensen of geld aanschouwelijk te maken – dat een miljoen seconden 11 dagen is, maar een miljard seconden liefst 32 jaar. Van al die Twitter-berichten per dag zijn trouwens 5,5 miljoen in het Nederlands geschreven. Onze kleine taal is daarmee de zesde Twittertaal van de wereld.

Dat bedoel ik. Leerlingen zijn op een creatieve manier bezig met heel veel taal. Hoe kan het dan toch zo zijn dat slechts 25% in groep 8, maar een schrikbarende 75% van de leerlingen in vwo 6 fouten maakt in de werkwoordsvormen? Ik las het onlangs in de NRC Next: het heeft te maken met slecht onderhoud. Meester of juf maakt plaats voor een team vakdocenten, van wie alleen de docent Nederlands de spelling- en grammaticavaardigheden meeneemt in de becijfering. Ik geef toe: ik onderstreep als geschiedenisdocent fouten in toetsen, maar trek daarvoor geen punten af.

Docenten moeten zich niet zorgen maken om het taalgevoel van leerlingen. Veeleer zouden ze zich moeten buigen over het taalgevoel van de school. Taalbeleid is essentieel. Scholen moeten zelf het heft in handen nemen en niet verwijtend wijzen naar andere taaldomeinen of vermeende taalluiheid onder leerlingen. Daar lijken ze evenwel voorlopig niet naar te talen.

(Gepubliceerd in de Leeuwarder Courant op 20-03-12)