maandag 31 oktober 2011

'Geloof u dáárin?'

In 1848 werd de vrijheid van onderwijs in Thorbeckes grondwet vastgelegd; in 1917 kregen de confessionelen de felbegeerde financiële gelijkstelling. Nu, bijna een eeuw later, staat het veelbesproken artikel 23, dat de vrijheid van onderwijs garandeert, ter discussie. De Onderwijsraad is door de Tweede Kamer zelfs benaderd het artikel op de korrel te nemen. Eind dit jaar komt de raad met een advies.

‘Maar waarom geeft u dan les op een christelijke school, als u dít gelooft?’, vraagt een meisje links in de klas. ‘Ik vond dat jullie de waarheid maar eens moesten leren’, zeg ik grappend, om meteen daarna duidelijk te maken dat over het ontstaan van het heelal, van onze planeet en van de mens diverse theorieën naast elkaar bestaan.

‘Dus u gelooft in de… in de uh…’, het meisje twijfelt – ik help haar. ‘In Darwins evolutietheorie, bedoel je?’ ‘Ja, die ja’, zegt ze. ‘Gelooft u dáárin?’ Ik wind er geen doekjes om en zeg: ‘Nou, ik vind die theorie inderdaad zeer aannemelijk. Waarom? Vanwege de fossiele vondsten, de snavels van de vinken op de Galapagoseilanden en de onmetelijke tijd. Heb je enig idee wat er in 13,7 miljard jaar kan gebeuren? In die  oceaan van tijd? 100 jaar, ok, een eeuw, dat snappen we. Maar een miljoen, of laat staan een miljard jaar! Dat is veel te veel voor ons voorstellingsvermogen…’        

Tja, de prehistorie. Hoe vallen de australopithecus, de homo habilis en de homo erectus te rijmen met de christelijke grondslag van de school? Adam en Eva waren toch zeker geen kleine aapachtige mensjes? Hoe doen ze dat eigenlijk bij biologie? Waar komt die flora en fauna vandaan? En bij aardrijkskunde? Er zitten toch echt fossiele resten in de aardlagen. 

Mag mijn school eisen stellen aan mijn overtuigingen? Toen ik solliciteerde werd er wel naar gevraagd. Ik heb eerlijk geantwoord. Ik ga niet meer naar de kerk, maar heb wel een christelijke opvoeding gehad en christelijk onderwijs genoten. Er zijn scholen in het land die verwijzen naar artikel 23 als ze personeel of leerlingen weigeren of schorsen. In 2008 mocht een katholieke school een stagiaire met hoofddoek weigeren. In 2009 werd een homoseksuele docent in Emst op non-actief gesteld. Begin dit jaar ontstond discussie over een islamitische docent aan de Hogeschool van Amsterdam die plotseling vrouwen geen hand meer wilde geven. Hij mocht aanblijven, tot ergernis van velen.

Artikel 23 is inderdaad aan herziening toe – D66 werkt ondertussen aan een initiatiefwet. En terecht: scholen zonder religieuze kleur, maar met vernieuwende onderwijsideeën moeten ook officieel beschermd worden. En ja, het moet makkelijker worden om als openbare - en christelijke school te fuseren. Vind ik ook. 

Maar als deze column nu gelezen wordt door de ouders van de leerlingen die ik doceer – en dat is zo –  kan ik dan in de problemen raken? Misschien wel. Zij hebben hun kinderen naar een christelijke school gestuurd, maar lezen nu dat ik vrijelijk over de evolutietheorie praat. Wel, laat ik duidelijk zijn: ik vind dat leerlingen – en zeker op het VWO! – kennis moeten maken met de belangrijkste wetenschappelijke inzichten. Daarop moet je nooit censuur toepassen. Twijfel en onderzoek is de basis van wetenschap. Hef anders de hele vwo-afdeling maar op!

Kijk, artikel 23 is in zoverre aan herziening toe dat docenten op basis van levenswandel, overtuiging of mening nooit meer in de problemen mogen komen, zolang ze niet crimineel zijn, andere inzichten respecteren en goed onderwijs leveren. Het is aan de Onderwijsraad dit te noemen.

Terwijl de bel klinkt zeg ik tegen de klas: ‘Misschien moet je het zo zien: God heeft een pan macaroni klaargemaakt, heeft die weggezet en is die vergeten’, maar ik weet niet of ze het horen. Misschien beter van niet.  


(gepubliceerd in de Leeuwarder Courant op 20-09-11)

zondag 30 oktober 2011

Priiii! - Dim Junius


Goede vriend en collega Dim Junius maakt tekeningen. Soms naar aanleiding van één van mijn columns, soms op basis van zijn eigen kijk op onderwijszaken. 


dinsdag 18 oktober 2011

En weer vrolijk verder

Op de radio heeft hij gehoord dat wanneer de broek zo laag gedragen wordt dat zelfs het schaamhaar zichtbaar wordt, ‘nou, dat dát wel erg spannende mode zou zijn!’ Mijn oudere collega heft verbouwereerd de handen ten hemel. ‘Waar gaat het toch naartoe?’ Hij kijkt om zich heen. Een collega van aardrijkskunde valt hem bij: ‘Het is waar. Ze komen de trap bijna niet op, zó laag hangt het kruis. Ik laat ze de broek omhoog trekken bij de ingang van het lokaal, anders komen ze er bij mij niet in!’

Ik kijk de groep rond. Daar zitten we weer. Alsof er helemaal geen zomervakantie is geweest, alsof we elkaar niet zeven weken hebben ontlopen. Eenmaal achter de rug lijken zeven weken nog slechts een vingerknip. Snap! En nu word je weer wakker. Er is weinig veranderd. Alleen collega’s die naar mediterrane streken zijn getrokken stralen in hun gebronsde huid, maar de natste zomer sinds het begin van de weerstatistiek heeft vooral Hollandse bleekscheten uitgepoept. Niemand heeft ook nieuwe kleren gekocht: iedereen draagt diezelfde overhemden, shirts en broeken. Het kleurenpalet is onveranderd, wellicht op enkele nieuwe grijstinten na.

Ik besef dat ik aan mijn vijfde jaar in het onderwijs begin en dat het voor het eerst voelt alsof ik een vaste baan met vaste collega’s heb. Routine. Gang van zaken. Pappenheimers. Aard van het beestje. Gewoontes. Trekjes. Eigenaardigheden. Een vaste baan met vaste collega’s: is dat niet een constatering om wakker van te liggen? Toen ik op een collega afstapte om hem na zeven weken de hand te schudden, wist ik wat hij ging zeggen: ‘Geen paniek Jelte. Alles komt goed.’ Dat zegt hij namelijk altijd. En ik ben helemaal niet in paniek. Nooit niet.

‘Ze doen het om hun onderbroek te showen’, zegt mijn jonge collega van de lichamelijke opvoeding. Ik kijk op. Oh ja, de discussie over schoolregels. Oudere collega’s kijken verbaasd, terwijl die laaghangende broeken toch deels het resultaat zijn van de vrijheden die zij in de jaren ’60 hebben bevochten. Zíj zijn daarmee begonnen, wij niet. Dus hállo!  

De discussie over aanstootgevende uiterlijkheden is sindsdien niet meer verstomd. Het lange haar van de jongens, toen het korte haar van de punkmeisjes, de piercings, de kale gabberkoppen, de naveltruitjes, de tattoo boven de kont, de diep uitgesneden shirts, de zichtbare string. Deze discussie is een herhaling van zetten: alleen met uniforms zouden we zoiets ongrijpbaars als mode, trends en subculturen op school kunnen beteugelen. Dus laat maar.

‘Geen paniek Jelte. Alles komt goed’. Ik schud mijn collega de hand. Ik ben niet in paniek, maar twijfel wel of alles wel zo goed komt. Ik begrijp bijvoorbeeld niet helemaal waarom we de schoolregels op de eerste schooldag moeten herdefiniëren. Die staan toch al in de schoolgids, mag ik aannemen? Nee, laten we het hebben over waar we vorig jaar eindigden. Was het niet zo dat we allemaal wat ontevreden de zomer ingingen? Voerden we niet een discussie? Waren we daarover al uitgesproken?

Blijkbaar heeft de zomer de plooien in het laken gladgestreken, want iedereen doet er het zwijgen toe. De gezamenlijke brief die vlak voor de zomer opgesteld en door heel veel collega’s ondertekend is wordt nog besproken met de initiatiefnemer, begrijp ik, maar daarmee zal de kous af zijn.
  
En dan weer vrolijk verder.

De onderbroekenshow. Dat is het dus met die jongens. Ze willen laten zien dat ze óók zo’n veel te dure onderbroek van het merk van die Zweedse tennisser hebben gekocht. Het is uiterlijk vertoon door druk van buiten. Ik zou zeggen: hijs die broek even op, dan kunnen we tenminste wat sneller die trap beklimmen.


(Gepubliceerd in de Leeuwarder Courant op 06-09-2011)

zaterdag 8 oktober 2011

Vrienden van tijdelijke aard


Ik arriveer laat, trek mijn colbert aan en peuter met mijn pink nog snel het stukje spinazie weg dat ik in de achteruitkijkspiegel ontdek bij het aanspannen van de Halve-Windsor die iemand ooit in mijn stropdas knoopte en die ik sindsdien nooit meer los heb gehaald, want je weet maar nooit.

Binnen gonst het, zoals een wespennest gonst. Iedereen is blij. Vanzelfsprekend. Het vwo-diploma is de officiële afsluiting van de puberjaren. Ouders beseffen misschien niet helemaal dat het grote feest voor hun kind nu pas begint – hun zoon is een stoere kerel geworden, hun dochter op haar mooist, en de stad lonkt – maar zijn blij dat het achter de broek zitten nu eindelijk afgelopen is.

Als ik bij de aula aankom tref ik achteraan collega C. van Frans. Ze maakt met gebaren duidelijk dat het veel te warm is in de zaal. Ik fluister of ze misschien een kruiswoordpuzzel heeft meegenomen, zodat we iets te doen hebben als de mentoren hun persoonlijke verhaaltjes voor de geslaagde leerlingen gaan houden. Ze zegt van nee en van had ik maar, want inderdaad, je zult zien dat.

Ik ga naast haar zitten en jawel, als de eerste collega bij zijn derde leerling is, is het ons al zonneklaar dat gebeurt wat iedereen vreesde: het gaat uitlopen. Er was nog zó gezegd, één minuut per leerling! Collega’s kijken elkaar vertwijfeld aan: waarom dan tóch vijf minuten per leerling? Is het leuk voor de leerlingen om te weten welke historische gebeurtenissen bij hun geboortedatum horen en welke beroemde componisten, geleerden of schrijvers zijn geboren op dezelfde datum zoveel honderd jaar geleden? Ach, nou ja, hij bedoelt, je kent hem, maar je weet ook dat, uiteraard, maar goed, zeg nou zelf, het dúúrt zo lang. En de afspraak was…

De biologiedocent is sneller. Hij koppelt met een vlug praatje karakters van leerlingen aan wilde planten: bosvergeet-mij-nietjes, myosotis sylvatica, voor zijn favoriete leerling. Die kreeg liever ik-vergeet-dit-alles-zo-snel-mogelijkjes, maar die groeien niet in de wilde natuur. Hennep, cannabis sativa, overigens wel, en daarmee vergeet je je vreemde biologiedocent ook vrij snel.

Af en toe voel ik prikkende jaloezie. Als iemand sterrenkunde gaat studeren bijvoorbeeld. Wist ik veel toen ik destijds geschiedenis aanwees in het informatieboekje van de decaan. Ik had eigenlijk geen idee. En zie: daar zit ik nu dan als geschiedenisdocent in een veel te warme aula op een woensdagavond met de spinazie nog tussen mijn tanden.

Inmiddels is collega C. van Frans er tussenuit geknepen. Ik zei nog, voel je niet schuldig, maar dat deed ze dan ook helemaal niet. Het wordt warmer. Ik heb inmiddels twee gebakjes op en zin in een borrel.

De ene na de andere mentor betreedt het podium. Gasten worden wat onrustig. De filosofiedocent gebruikt deugden in plaats van planten om leerlingen te karakteriseren. Mijn collega van natuurkunde hannest met de microfoon, mompelt als de intellectueel die hij is, soms boven, dan weer naast en te weinig ín de spraakversterker, zodat het klinkt als: ‘Beste .. natuurlijk .. zo is hij .. en daarom sta .. i .. va .. zo .. ut .. van harte ge .. iteerd!’. Het zijn vooral de slechthorende grootouders die nu afhaken. Sommige spelen zelfs met hun mobiel. Of met de knopjes van hun scootmobiel.  

Aan het eind van de lange avond heb ik mij opgesteld in de rij docenten voor een laatste contact met de gediplomeerden. Hiervoor ben ik gekomen. Om ze het beste te wensen, misschien om zelf nog het beste gewenst te krijgen. Maar het is vlug voorbij en even later sta ik al weer naast mijn auto. Leerlingen zijn vrienden van tijdelijke aard. En dat moet je ze gunnen.


(Gepubliceerd in de Leeuwarder Courant op 05-07-2011)