dinsdag 12 oktober 2010

Een stukje

Ik kan er maar moeilijk een verklaring voor vinden, maar mijn gezicht betrekt bij het horen ervan. Ik kan niet anders dan fronsen en wegkijken naar een denkbeeldig punt net achter mij als het mij ter ore komt. Ik krijg er een vreemde smaak van in mijn mond. Ik begin zenuwachtig aan iets te krabben. Aan een oorlel of een knie. Ik wil opstaan en met de handen op de oren wegrennen. Aan de andere kant: het went. Maar langzaam.

Het is die kantoortaal. Dat vreselijke managersjargon dat als kruipolie het onderwijs binnen is gekropen. Misschien is het geen probleem, maar slechts een uitdaging, misschien heb ik de ontwikkel- en actiepunten niet helemaal helder, maar tjonge, ik probeer het een plekje te geven en bedankt voor je waardevolle opmerking, we nemen het mee. Dát werk.

Een groot deel van mijn ergernis komt voort uit de woordkeuze die de communicatie binnen de school betreft. Alsof communicatieproblemen opgelost worden met dat wollige, bij dat soort cursussen en in dat soort kringen opgestoken, vocabulaire. Opeens moesten er dingen ‘teruggekoppeld’ worden. Even dacht ik nog: ah, gelukkig, een versnellinkje lager, maar toen bedacht ik: nee, blijkbaar wordt er eerst iets heengekoppeld! Iets moet heengaan om terug te komen, niet waar? Maar hoe ik ook keek en luisterde, ik wist niet wat. Nu begrijp ik inmiddels dat ik gewoon iets van me had moeten laten horen. Zég dat dan!

Ook werd er steeds meer informatie ‘doorgecommuniceerd’, nadat het kennelijk eerst gecommuniceerd was naar iemand, als in: “Ik zal deze aantekening even naar Henk communiceren. Hij communiceert het door naar Peter.” Ook de ‘externe communicatie’ en hoe dingen ‘naar buiten toe’ gepresenteerd werden, bleken ‘speerpunten’ bij uitstek. Als iemand vroeg: “Zeg, wil jij dat even oppakken?”, keek ik altijd zoekend naar de grond, de armen vragend geheven, de handen bijkans in het haar. Maar zo tackel je natuurlijk nooit een probleem. Wie weet, misschien was ik wel niet pro-actief genoeg of me niet bewust van de doelstellingsgebieden. Wist ik veel dat een bilaatje een gesprek onder vier ogen betekende. Een bilateraaltje. Hoe kom je er op? Bilateraal gebruik ik alleen als het gaat over internationale politiek.

Men gooide ook dingen op de mail of over de schutting als er een e-mail werd verstuurd of als iemand anders opgezadeld werd met het nare werk. Alsof het niets was werden zaken over het kwartaal getild. Nee, zeg dan gewoon dat het geld op is.

Van buiten het continent kwamen de bottleneck, de feedback, de waardevolle input en het ‘out-of-the-box-denken’. Die laatste snapte ik lange tijd niet, want als je buiten de denkkaders wilt treden, dan denk je eerder ‘outside the box’. Als ik ‘out-of-the-box’ hoor, denk ik aan een smakeloze pizza met slappe bodem, die te laat en al afgekoeld aan de deur bezorgd wordt. Hup, zo uit de doos de vuilnisbak in.

De sms- en chattaal van de scholieren wordt vaak weggezet als taalverloedering en misschien zelfs als de oorzaak van taalachterstanden op de middelbare school. Maar alsjeblieft zeg, de modewoorden uit de managementkringen zijn toch helemaal niet te pruimen? Ik hoor liever een puber epic fail zeggen, dan een teamleider hands-on-mentaliteit.

Bijna onopgemerkt is in een kleine tien jaar tijd de bedrijfstaal er doordrenkt mee geraakt. Met dat managersjargon. Ik verweer me hevig, maar het is als een virus. Natuurlijk, ik moet dicht bij mezelf blijven, ik moet gewoon mijn ding blijven doen. Aan de andere kant, het is de kunst van het loslaten, inderdaad. Ik doe mijn best. Maar het is gewoon een stukje ergernis.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten