zondag 11 december 2011

Wringend onderwijs



We kregen de lijst met asperger-adviezen per mail. Over hoe we om moeten gaan met die ene autistische jongen. De jongen over wie het elke pauze gaat. Door wie docenten met de handen in het haar zitten. Van wie collega's wakker liggen. Ik herlas de aanwijzingen onlangs en merkte dat ik ernstig tekort schiet. Ik vind mezelf een goede docent, maar hier ben ik mee aan. Mijn anders zo betrouwbare instinct is in deze niet afdoende. Dit is niet mijn pakkie-an. 

Toch verwacht het kabinet met de herziening van het passend onderwijs nogal wat van scholen en docenten. Als het aan de onderwijsminister ligt wordt er de komende jaren 300 miljoen euro bezuinigd op passend onderwijs. Dat betekent dat zorgspecialisten uit het onderwijs verdwijnen en dat de last op de schouders van scholen en docenten komt te liggen. Scholen krijgen een zorgplicht en docenten worden verplicht hun deskundigheid op het zorgvlak uit te breiden.

Zal je zien: loop ik straks in een witte jas door het schoolgebouw, de zakken bol van pillenstrips en injectienaalden. In de pauzes deel ik ritalin uit op het plein. In tussenuren stel ik diagnoses en schrijf ik medicijnen uit. 

Soms wens ik dat de jongen in kwestie een aan/uit-knop zou hebben. Als een radio. De klas is afhankelijk van het gedrag van de stoorzender en de reactie van de docenten daarop. Even uit die jongen. Klik. Die ene keer dat ik hem wegstuurde bracht een wel zeer aangename rust in de groep. Maar dat is niet een structurele oplossing.

Ik lees de e-mail. 'Wees voorzichtig met geuit gevoel. Het uiten van vijandigheid, kritiek of overbetrokkenheid werkt niet goed. Deze emoties worden niet begrepen en werken benauwend.’ Wel, ik weet dat ik me erg bestraffend, maar tegelijk ook erg begaan naar de jongen toe heb uitgedrukt. Foute boel dus. Van mij wordt een zakelijke reactie verwacht; een neutrale middenweg. Maar hoe pareer je dan die storende opmerkingen?

Verder: ‘Gebruik zoveel mogelijk visuele ondersteuning.’ Nou, dat heb ik gemerkt. Toen ik onlangs een fragment uit de BBC-serie ‘Rome’ liet zien waarin Julius Caesar met drieëntwintig messteken wordt vermoord, sprong onze vriend bijna van zijn stoel van enthousiasme omdat er zoveel bloed vloeide. ‘Dit vind ik mooi, meneer!’, riep hij, ‘Al dat bloed! Wow!’

Niet de visuele steun die de gebruiksaanwijzing bedoelde.

Ook al heb ik met hem afgesproken dat hij alleen nuttige vragen stelt die betrekking hebben op de stof, gaat de vinger om de haverklap de lucht in. Onlangs sprak ik over de laatste ijstijd. Opeens een driftige vinger in de lucht: ‘Meneer! Nu heb ik écht een belangrijke vraag!’. De klas zucht. ‘Geloofde Einstein in God?’

‘Hij denkt heel concreet’, lees ik. Aha. Dus dát was er aan de hand toen ik het Egyptische dodenboek aan de klas uitlegde: de symboliek ontging hem. ‘Maar meneer!’, klonk het door de klas, ‘kan hij dat monster met de krokodillenkop dan niet met superpowers in elkaar slaan, of zo?’ De klas zucht. Superpowers? In elkaar slaan? Ik heb geen antwoord.

Ik begin mij te ergeren. Niet aan die lieve jongen, maar aan de ontstane situatie: ik doceer een klas van vijfentwintig leerlingen, maar er wordt van mij verwacht de les zo te boetseren dat die ene jongen het kan volgen. Ik moet ongewenst gedrag stoppen, maar mag niet kritisch zijn. Ik moet stof in kleine stukjes aanbieden, korte instructies geven, terwijl de vwo-groep tot veel meer in staat is. Ik moet vooral niet teveel zelfstandigheid vragen, maar dat is juist wat ik van vwo-leerlingen verwacht. Ik sta in een spagaat: kies ik voor die ene jongen of voor de groep?

Het wringt aan alle kanten. Ik zal aan mijn deskundigheid moeten werken, vrees ik.

(gepubliceerd in de Leeuwarder Courant op 01-11-11)

Geen opmerkingen:

Een reactie posten