De zes is een mooi getal. Een perfect
getal zelfs, want zo noemt men een cijfer dat de som van zijn delers
is. Zes vormt de basis van de Babylonische getallenreeks. Het hoogste
aantal ogen dat je kunt gooien is zes en de zes is voldoende. Maar de
zes komt maar zelden goed in het nieuws. Sterker nog: de zes is de
schlemiel onder de getallen geworden.
Hadden we eerst al de zesjescultuur, de
zesmincultuur en de zesjesmentaliteit, sinds kort zijn de genadezes
en oprotzes er bij gekomen. Ik heb ze net toegevoegd aan mijn
digitale woordenboek.
Vorige week liet de krant lezen dat één
op de tien universitair docenten wel eens een zogenaamde genadezes
geeft, een onverdiende voldoende. Niet alleen bij tentamens, maar ook
bij afstudeerwerk wordt de hand veel over het hart gestreken. Die
redt het toch wel. Ach, het gaat maar om één vak. Ik ken zijn
vader. Zó, een hele doos wijn!
In Groningen wordt zelfs het begrip
oprotzes gebruikt, om die zessen aan te geven waarmee je zwakke,
vervelende of stinkende studenten de universiteit uit bonjourt: “De
Vries? Ik heb er een zes van gemaakt. En nu oprotten!” Ook docenten
hebben dus last van een zesjesmentaliteit. En niet alleen op
universiteiten, maar ook op middelbare scholen. Ergerlijk is het.
Van de zesjescultuur onder scholieren
en studenten heb ik overigens nooit opgekeken. Alles boven de zes is
overbodige moeite, hoorde ik eens een leerling zeggen voor een volle
aula, terwijl hij zijn vwo-diploma triomfantelijk in de lucht hield.
Voor de meeste leerlingen is het trouwens ook helemaal niet 'master'
om hoge cijfers te halen. Je bent 'baas' als je heel chill een zes
weet te scoren. Nerds waren nooit cool, vet, hip of blits.
Maar nu de docenten. Ook zij kampen dus
met een zesjesmentaliteit, met het grote verschil dat het nu niet om
de beoordeelde, maar om de beoordelaar gaat. En dat is
levensgevaarlijk. We wisten al dat sommige hogescholen diploma's als
strooigoed uitdelen om financiële redenen: elke afgestudeerde levert
immers geld op. De genadezes heeft evenwel een andere oorsprong. Het
cijfer is op verschillende manieren voordelig voor de docent.
Elke onvoldoende heeft extra werk tot
gevolg. Als de docent ingeleverd werk onvoldoende beoordeeld, dan
houdt het vaak in dat er opnieuw een verslag gelezen moet worden,
opnieuw een toets gemaakt en gecorrigeerd, of opnieuw een presentatie
aangehoord. Een onvoldoende betekent dus een kostbare
tijdsinvestering. Daarom: een zes uit gemakzucht.
Ook geldt dat door veel onvoldoendes
uit te delen de niveaubewaker nogal opvalt tussen al zijn genadige
collega's. Pas de normering maar aan is dan het devies, of ga beter
lesgeven, want dat die ene klas nou net bij jou allemaal onvoldoendes
scoort, dat ligt heus niet aan de klas. Een schitterende lijst
voldoendes, daar heeft een docent geen omkijken naar, maar de docent
die toeziet op kwaliteit kan zich lelijk bezeren. Tel de andere
voldoendevoordelen hier bij op – leerlingen vinden de barmhartige
docent geweldig, ouders bellen niet voor een verklaring – en de zes
blijkt een panacee.
Duidelijk. De zes is er voor de
slapjanussen. Voor de leerling die gember in de kont nodig heeft en
voor de docent die zich er met een jantje-van-leiden van afmaakt –
en dat ten koste van kwaliteit en niveau. Zij vinden elkaar in het
midden: de docent geeft maar een zes om van het gedoe af te zijn en
de leerling is al lang tevreden met die zes. Stelletje lummels. Maar
ze hebben geluk: de zes is ook het cijfer dat de zwakkeren beschermt.
Ze komen er misschien toch genadig van af.
(Gepubliceerd in de Leeuwarder Courant op 06-03-12)
Geen opmerkingen:
Een reactie posten