dinsdag 6 september 2011

Alle mobieltjes de klas uit


Kinderen maken elkaar zwart, pesten docenten naar huis, sturen 100 sms’jes per dag en hangen onderuit in de schoolbanken met de mobiel in de aanslag. Het beeld dat naar voren komt uit het onderzoek ‘mobieltjes op school’ van de Nationale Academie voor Media & Maatschappij is dat van totale ordeloosheid. Docenten zouden naïef zijn, geen grip op de leerlingen hebben en al helemaal niet op de ras veranderende wereld. Leerlingen zijn baas en de sociale media de boosdoener. Ik erger mij aan deze bekrompen beeldvorming, maar ergens raakt die aan de werkelijkheid.

De organisatie adviseert scholen ‘mediacoaches’ aan te nemen. Joepie. Mediacoaches die waarschuwen voor de gevaren, maar benadrukken dat we anderzijds de nieuwe media toch ook moeten omarmen. Nou dank u vriendelijk, we zijn reeds op de hoogte.

Maar oké, blijkbaar hebben we de mobiele telefoons nog niet goed in de smiezen. We keken links, terwijl de mobiele revolutie zich rechts voltrok. Leerkrachten zijn naïef volgens het onderzoek, ze hebben geen idee wat allemaal mogelijk is met die zogenaamde smartphones. Maar het is zo eenvoudig: de telefoon anno 2011 is een computer op zakformaat. Kinderen wisselen er informatie mee uit. Ze sturen elkaar berichten, filmpjes en foto’s. Dat vinden ze lachen. That’s it. En de meeste docenten zijn daarvan goed op de hoogte. Naïef? Nee, die indruk heb ik niet.

Maar omdat er op het digitale schoolplein geen pleinwacht loopt zijn pesterijen er aan de orde van de dag, blijkt telkens en opnieuw. Ook docenten zijn steeds vaker de dupe. Online circuleren verschillende filmpjes waarin een leerkracht zijn zelfbeheersing verliest of te kijk wordt gezet. De verantwoordelijke leerlingen moeten flink op hun sodemieter krijgen, zoveel is duidelijk. Maar eerlijk gezegd had het nooit zover mogen komen.

De gsm heeft sluipenderwijs zijn intrede gedaan in het onderwijs en heeft stiekem een plek veroverd naast het etui, de boeken, de schriften en de pennen: toegestaan in het lokaal. Eerst kon je er mee bellen, toen kon je er ook tekstberichten mee sturen, toen kwam er een camera op en tegenwoordig is het een supergadget met toegang tot miljoenen applicaties.

Al die mogelijkheden! Kunnen we vást iets mee in onderwijsland, hoor je hippe mensen zeggen. Elk een iPad of Chromebook. Digitale lesboeken. Huiswerk bijhouden. Documenten uitwisselen. Ik zie het ook wel zitten, maar nu nog niet.

Want vooralsnog leidt de telefoon vooral af. Als ik iets uitleg wil ik dat iedereen z’n kop bij de les heeft. Ik wil dat ze hun digitale alter ego even loslaten, het liefst thuislaten. Mijn leerlingen moeten met beide benen op de grond staan: gefocust en geïnteresseerd in ‘echte’ dingen. Ik wil niet dat ze constant checken of iemand gepingd, getweet, gesms’t heeft. Er vibreert iets in de broekzak. Checken. Er piept iets. Checken. Er trilt of piept niets – wanneer reageert hij nou? Zenuwachtig voelen aan de telefoon. Zit-ie er nog?

Ik heb liever dat tweedeklassers in de pauze elkaar een boterham in het gezicht gooien dan dat ze op een rijtje elk een spelletje op hun apparaat spelen. Word wakker! En waarom vinden ouders het zo gewoon dat ze hun kind vierentwintig uur per dag kunnen bereiken? Waarom is het gewoon dat kinderen een peperduur abonnement op hun verjaardag krijgen? Geef ze een verrekijker of een voetbal!

Hoewel sommige scholen een verbod in het klaslokaal hebben ingevoerd en andere scholen de moderne media juist hebben verwelkomd in de les, zijn er op de meeste scholen nog geen algemene regels. Daar zijn we wel aan toe. De ordeloosheid zoals die in het onderzoek naar voren komt is overdreven. Maar toegegeven: mobieltjes leiden af, verstoren de concentratie en verflauwen de menselijkheid op school. 

(gepubliceerd in de Leeuwarder Courant op 07-06-11)

maandag 4 juli 2011

Examengeklaag

Ik zit achter een tafel in de kleine hal tussen de twee gymzalen. Op een normale schooldag kruisen hier de geluiden van beide ruimten – de rollende fluit van de docent, het gebons van de ballen, het gedreun van boomlange pubers, het karakteristieke piepen van gympen op een linoleum gymzaalvloer. Maar nu is het doodstil. De examenperiode is begonnen.

Ik ben stand-by surveillant. Het examen Engels is al twee uur bezig. Druppelsgewijs verlaten leerlingen de twee zalen – ze treden het weekend tegemoet via de trap tegenover mij. Hun lichaamstaal verraadt hun gevoel over het geleverde werk: sommige leerlingen beklimmen de trap gemankeerd, andere bestijgen die haast in galop.

Het eindexamen hoort een bijna heilige afsluiting van de middelbare school te zijn, maar dat is het in almaar mindere mate. Leerlingen weten de weg naar klaaginstituut LAKS (Landelijk Aktie Komitee Scholieren) steeds gemakkelijker te vinden via de mobiele telefoon en de social media. Ze tonen hiermee nog maar eens hun toegenomen mondigheid.

Overigens, is de naam van het comité, het pubervolk dat het vertegenwoordigt niet op het lijf geschreven?

In 1988, toen het LAKS de eindexamenklachtenlijn voor het eerst opende, ontving het maar liefst 31 klachten. In 2004 waren het er al meer dan 80.000 en vorig jaar kwam er een recordaantal van 145.000 klachten binnen. Dit jaar werd al op de eerste maandag een record verbroken: nooit werd er op de openingsdag zoveel geklaagd. De meeste leerlingen jammerden dat het examen Nederlands te moeilijk zou zijn geweest. Ik hoorde van mijn collega Nederlands dat het examen eindelijk weer eens van goed niveau was.

Kijk, als de kermis is neergestreken in de stad en lichtgevende wagentjes met gillende mensen langs de ramen van de gymzaal schieten, dan heb je inderdaad iets te klagen. Of als het dorpsblaasorkest in een aanpandig gebouw een repetitie heeft gepland en voluit gaat toeteren en blazen als het examen van start gaat, of wanneer je een examen filosofie onder ogen krijgt, terwijl je toch zeker weet dat je bij het examen biologie zit, of als je per abuis een havo-bijlage bij je vwo-examen krijgt –  ja, dan heb je een zaak.

Maar het LAKS bellen, mailen of tweeten dat het examen moeilijk was, zonder die grief inhoudelijk te ondersteunen, alleen maar om de normering voordelig te beïnvloeden, nee, daar moeten leerlingen mee uitscheien. Op Twitter, Hyves en Facebook groeit klein geklaag uit tot reusachtige protesten. Iedereen jut elkaar op. Op Hyves schrijft iemand: ‘Zeg dat examen te moeilijk was, genoeg klachten = compensatie’.

In de statistieken van het LAKS is terug te zien dat er zelfs al geklaagd is over examens die nog niet eens zijn afgenomen. Hoe is dat in hemelsnaam mogelijk? Wat valt er te klagen over een toekomstig examen? Dat het op een ongelukkig tijdstip gepland is? Dat het onderwerp saai is? Dat je er geen zin in hebt?

Uiteindelijk baseren de verantwoordelijke instanties de normering van de examens op de gemiddelde cijfers. Alleen de behaalde resultaten (docenten geven de eerste vijf cijfers van hun leerlingenlijst door) zeggen iets wezenlijks over de moeilijkheidsgraad van een toets. Als je vindt dat een examen zwaar was, dan had je beter moeten leren. En was het écht boven niveau, dan wordt dat uiteindelijk toch wel gecorrigeerd. Beklag bepaalt niet de normering; het kan hoogstens een laag gemiddelde bevestigen. 

Het is doodstil. Dan gaat de deur van de gymzaal open. Mij passeert een meisje. ‘Hoe ging het?’, fluister ik. Ze straalt. Haar eerste examenweek is voortreffelijk verlopen. Engels ging vandaag goed, Nederlands ging ook al geweldig. Niets te klagen. Ik wens haar een goed weekend terwijl ik haar nakijk – ze neemt de trap met twee treden tegelijk.

maandag 20 juni 2011

Tulpvakantie

Je kunt je er moeilijk tegen verweren, deze meivakantie brengt genadeloos de zomer in de bol. Bam! Daar lig je voor Pampus in de warmte van de lentezon die het land in zomerhitte onderdompelt. Het is nog acht, negen weken tot de échte zomervakantie, maar het voelt alsof die nu al is begonnen. Ik zit in Knokke, aan de Vlaamse kust, net ten zuiden van Zeeland.

Knokke, de naam alleen al! Dat is vragen om relatieproblemen, zeiden vrienden. Het tegendeel is waar, mijn vrouw en ik voelen ons juist tiptop zo tussen de bejaarde rijkaards die je hier vooral aantreft. Niet dat ik niet vreemd opkeek toen mijn vrouw vanachter de computer mij toeriep: 'Het wordt Knokke!'

Het is misschien ook wel een beetje deprimerend, inderdaad. Langs de facade van Knokke, de boulevard, zie je ze rijendik, de dure sportwagens; je passeert de door zonnebanken voorgebruinde blubberlijven op de fiets; je ziet de gepensioneerden exclusieve bubbels drinken en zich asgrijs rokend op het terras en oh nee, de mannen dragen hun dure merktrui over de schouders, de mouwen voor de borst geknoopt. Dat hoort schijnbaar zo. Ik kan er niet tegen. Waarom knopen deze mensen hun trui niet om de middel?

In mijn turqoise Corsa, met mijn tengere, bleke lijf en mijn voorliefde voor andere bubbels, die van het gele vocht uit de tap, steek ik vast vreemd af. Daarom ook voel ik me volgens mij zo goed. Ik hou er van de vreemde eend in de bijt te zijn.

Waar hebben die mensen hun geld verdiend? Niet in het onderwijs, zoveel is duidelijk. Daar word je niet dik, decadent en vooral niet rijk van. Hoewel, ik ken zowel dikke, als decadente, als rijke docenten, maar de combinatie is zeldzaam en gemiddeld genomen is de docent slank, eerder bohémien dan decadent en juist wat armoedig.

Het is dus meivakantie. Ook wel tulpvakantie genoemd. Dat heb ik liever: tulpvakantie. Ik vind aardappelvakantie ook mooier dan herfstvakantie. En ik krijg kinderlijke kriebels als ik 'grote vakantie' hoor zeggen waneer het over de zomervakantie gaat. Vroeger scheen de grote vakantie mij reusachtig toe. Een schier eindeloze periode waarin ik mocht voetballen tot het donker werd. Toen leken zeven weken wel zeven maanden. Nu lijken zeven weken vooral zeven weken.

Omdat docenten enkele jaarlonen opzij moeten zetten voor de gemiddelde auto hier in Knokke, hebben we in het onderwijs ter compensatie - althans, zo zie ik het altijd maar - veel vakantie. Persoonlijk hecht ik veel waarde aan een weloverwogen omgang met vakantienamen. Vakanties houden ons op de been. Daarom, vanaf nu: het is tulpvakantie, niet meivakantie!

Maar de tulpvakantie valt dit jaar rauw op mijn dak. Het is alsof de stop uit de badkuip is getrokken en het schuimende water in een draaikolk wegloopt - zo voel ik me: ik heb er geen zin meer in. Koninginnedag en het bevrijdingsfestival zetten de wereld altijd in de vakantiemodus - ik kan er niet aan ontsnappen, het vakantiegevoel grijpt me bij de keel en laat me niet meer los.

Na de tulpvakantie hebben de examenklassen geen les meer. Het is stiller op school, buiten wenkt een ontwakende zomer en lonkt de vrijheid aan de geopende vensters.

En omdat het kriebelt, omdat het bruist, suist en broeit zit ik in Knokke. Bejaard, inderdaad. Te rijk, klopt. Decadent, whatever. Want kijk: ik lig te bakken in de zon. Ik zie met mijn verrekijker hoe bergeenden zich poetsen. Mijn vrouw bruint razendsnel. Het is 25 graden. En bovendien: als we verder zuidwaarts rijden zitten we zo in Frankrijk, of Spanje. En wie weet, misschien rijden we wel door naar Italië, naar Venetië of naar Rome, en komen we niet meer terug tot het september is.

zaterdag 11 juni 2011

Onder Invloed - Dim Junius

Goede vriend en collega Dim Junius maakt tekeningen. Soms naar aanleiding van één van mijn columns, soms op basis van zijn eigen kijk op onderwijszaken. 







dinsdag 7 juni 2011

The Fat King - Wessel Stienstra

Onlangs mochten mijn leerlingen een strip maken op basis van de Franse Revolutie. Deze strip vond ik zo geweldig dat ik hem hier laat zien.



Nobody liked the FAT king! / He was so fat, that had to be carried by two horses at the same time / And the people hated him for that / 'Let's kill him for no reason or just because he is fat!' / They tried to kill him in many ways .. 'we need a stronger rope!' / and more ways .. 'Fire again' .. 'Sir, it's just not working!' / stupid ways .. 'Maybe there's candy coming out of him!' / Then they started to try the guillotine. The normal sized guillotine didn't fit, of course, so they had to get one from Africa .. 'We have guillotine rhino size. 25 Beads and it's yours' / Finally .. 'Blablabla, boring protocol stuff .. guilty, guilty, guilty. Just kill him!' / And the executioner released the rope... / THE (not so happy for Louis) END .. 'Is there now candy coming out?' (by: Wessel Stienstra) 

maandag 6 juni 2011

Het onderwijsgen

Hier volgt een waarschuwing voor de reizigers richting onderwijsland. Staat u niet stevig in uw schoenen? Spreekt u niet graag in het openbaar? Heeft u niets met kinderen? Denkt u dat kinderen naar school gaan vanwege hun honger naar kennis? Gelooft u dat een afgeronde lerarenopleiding garant staat voor een glansrijke onderwijscarrière? Heeft u last van winderigheid? Of van natte oksels? Dan verzoeken wij u vriendelijk deze trein te verlaten. Onderwijsland is een halte te ver. 
    
Dit schooljaar heb ik weer met verbazing gezien hoe een aantal jonge docenten – nog in opleiding, of pas afgestudeerd – is gestruikeld in het onderwijs. Opleiding, gesprekken, adviezen, boeken, lesbezoeken, álle goede bedoelingen ten spijt, ze vielen om. Als in een nare droom van paniek. Je zíet de uitgangen, maar wat je ook probeert, met geen mogelijkheid bereik je ze.

Misschien was de begeleiding niet in orde? Docenten in opleiding worden beoordeeld op enkele lesbezoeken, een paar gesprekken en wat ontwikkelingsverslagen. Op gebakken lucht. Men wil meetbaar maken wat niet meetbaar is. Men verafgoodt protocollen, papieren, procedures, terwijl het om de lessen draait. En dan geldt: je hebt het of je hebt het niet. Punt uit. LIO’ers en sollicitanten zouden tijdens de intake plotseling en zonder voorbereiding in een lokaal met dertig leerlingen gegooid moeten worden om te zien of de leeuwen toeslaan of dat ze gedwee en koest blijven liggen. Dan herken je de goede docent.
    
Men zegt wel eens dat van de mensen die in het onderwijs beginnen 10% het niet redt, 10% het meteen in de smiezen heeft en de resterende 80% het in vijf jaar leert. Ik denk dat die 80% nogal overdreven is. Je kunt het bestieren van een groep pubers tot op zekere hoogte leren, maar als je niet beschikt over dat specifieke onderwijsgen wordt het een moeilijk verhaal. Dan wordt het knokken, huilen, stressen, hangen en wurgen.

Als je elke dag met vlekken in de nek thuiskomt en ’s ochtends extra diep moet ademhalen voordat je het klaslokaal binnenstapt, heb je het dan gered? Nee, dan had je gered moeten worden. Van mijn oudere collega’s is haast iedereen wel eens thuis geweest met stressverschijnselen.
    
Ik vind dat de overheid in moet zetten op talenten zoals die 10% die het wel meteen redt in onderwijsland. De HOS-nota van 1985, die een diepe financiële kloof sloeg tussen ‘voor- en nahossers’, is niets meer dan een ramp geweest – een beschamende degradatie van het beroep. Weinig mensen werden toentertijd direct getroffen, want alle arbeidsplaatsen waren gevuld met de grijsaards van nu. Maar anno 2011 raken de werkplekken vacant en is de roep om bekwame docenten enorm. Maar ja, welke talenten gaan nog voor die schamele euro’s werken als elders op de arbeidsmarkt het grote geld lonkt?
    
En dan nog. Iemand kan uitblinken in zijn vak. Iemand heeft misschien talloze artikelen gepubliceerd, is zelfs gepromoveerd – ontbeert hij of zij nochtans het onderwijsgen, dan helpt die vakidioterie niet. Dan kun je beter wetenschappelijk blijven schrijven. Maar feit blijft wel dat als je het onderwijs aantrekkelijker maakt door bijvoorbeeld loonsverhoging, meer mensen aankloppen, waaronder inderdaad die begiftigden die we zoeken.
    
Het onderwijsgen bepaalt vooral het talent op een natuurlijke manier een menselijke relatie aan te gaan met je leerlingen. Je moet niet denken dat als de randvoorwaarden goed zijn, of de les inhoudelijk geweldig voorbereid, de lessen als vanzelf ook wel goed gaan. Je moet in contact treden met de leerlingen. Je moet af en toe een schuine mop durven vertellen. En je moet niet last van winderigheid of natte oksels hebben. Dat werkt gewoon tegen je.

maandag 30 mei 2011

Marionetten - Dim Junius

Goede vriend en collega Dim Junius maakte deze tekening naar aanleiding van één van mijn columns:

woensdag 25 mei 2011

Ken Robinson - School Kills Creativity

Bij mijn column 'Intelligent, maar dan anders' - hier de voordracht van Sir Ken Robinson. Voor meer 'Riveting talks by remarkable people', kijk op: http://www.ted.com


dinsdag 24 mei 2011

Intelligent, maar dan anders

Ik ben heel goed in niet werken. Je moet jezelf af en toe ontzien. Als de dag voorbij is, is de dag voorbij en als het weekend is, is het weekend. Niettemin was ik afgelopen vrijdagavond nog flink aan het werk. Ik dronk er weliswaar een biertje bij en ik geef toe, ik at hapjes uit schaaltjes. Zo vervelend was het allemaal niet. Nee, eerlijk gezegd was het zelfs Oudhollands gezellig. 

Ik had mijn tweedeklassers de opdracht gegeven een gezelschapsspel te maken. Dat is in eerste instantie een ontspannen opdracht voor de docent. De leerlingen sloven zich uit, nemen alle benodigdheden mee van huis en gaan flink aan de slag. Er wordt overlegd, er wordt geknipt, geplakt, gezaagd en getekend. Maar pas op, na enkele lessen komt het: het spel is af en de kinderen leveren het met glunderende ogen en rode wangen in. De eindproducten moeten worden beoordeeld en de aanblik van de trotse, voldane leerlingen bevestigt nog eens dat ik mij daar niet met een jantje-van-leiden van af kan maken. Dus ik beloof de verschillende spellen allemaal te gaan uitproberen met mijn vrouw. Dat vinden de kinderen een spannende gedachte.

In onderwijsland móet creativiteit gestimuleerd worden. Als je kijkt naar de bestaande vakkenhiërarchie, dan valt op dat creatieve vakken als muziek en kunst, en meer nog drama en dans, onderaan de rangorde bungelen – en dat is overigens een globaal verschijnsel.

Het idee dat de bestaande hiërarchie binnen onderwijssystemen op de kop moet, komt van Sir Ken Robinson, wiens lezingen voor TED miljoenen keren zijn gedownload en nog talloze miljoenen keren meer bekeken. TED (Technology, Entertainment, Design) biedt een podium voor ‘ideas worth spreading’, dus voor ideeën die de moeite waard zijn rondgebazuind te worden. Ik ben fan van TED en kijk regelmatig op de website.

De voordrachten van Ken Robinson zijn gewiekst, grappig en snijden hout. Zijn kijk op het onderwijssysteem is verfrissend. Hij is professor in de creativiteit, als je dat zo kunt zeggen. Zijn boodschap: het onderwijssysteem is als een bierglas waar melk uit is gedronken. De creativiteit slaat erin dood.

Toen ik vrijdagavond een zoveelste spel uitstalde op de keukentafel en mij nog eens bijschonk, besefte ik dat ik talenten bij mijn leerlingen had aangesproken die ik nog niet eerder had opgemerkt. Het bleek dat de leerlingen een haast ouderwetse vlijt aan de dag hadden gelegd. Het bulkte van de creativiteit.

Het ene na het andere geweldige speelbord kwam op tafel. We speelden een monopoly-variant waarin ik Willem van Oranje was en mijn vrouw Margaretha van Parma; we deden ‘Republiek & Co’ waarbij mijn vrouw geweldig een hagenpreek uitbeeldde en ik vakkundig de beeldenstorm tekende. Toppunt was het spel ‘Kolonisten van de Republiek’ – door vragen goed te beantwoorden verzamelden we de benodigde materialen voor de bouw van een schip. De gefiguurzaagde kaarthouders waren fenomenaal.

Ken Robinson benadrukt dat we het talent van kinderen moeten aanspreken door hun creativiteit te stimuleren, maar ook door het vaste stramien eens los te laten. Het huidige onderwijssysteem deelt kinderen in naar wat ik maar noem ‘letter- en cijferintelligentie’, terwijl intelligentie zoveel meer vormen heeft. Op het vwo wordt iedereen opgeleid tot hoogleraar.

Robinson noemt het voorbeeld van een man die altijd al brandweerman wilde worden, maar daarin ontmoedigd werd door zijn docent. Hij zou zijn talent verkwanselen als brandweerman – hij zou daar te slim voor zijn. Vermoedelijk kwam de docent terug op zijn woorden toen hij en zijn vrouw jaren later na een auto-ongeluk gered werden uit het wrak door zijn oud-leerling die, tegen de adviezen in, tóch brandweerman was geworden. Hij redde hun beider levens. Inderdaad. Over talent gesproken.

maandag 9 mei 2011

De gelukkige klas

Met planken schrijven de kinderen Japanse karakters in het donkergele zand van de binnenplaats van de school. Het laatste semester is bijna afgelopen en de klas heeft het plan opgevat om als afsluitend project samen een brief te schrijven. Een brief zo groot, dat die vanuit de hemel te lezen is. Een brief voor de overleden vaders van twee klasgenoten. Vanaf de brede trap die naar het zandplein leidt, lezen de kinderen in koor de tekst die ze net geschreven hebben: ‘Mifuyu’s vader en Tsubasa’s vader. Het gaat goed met jullie kinderen. We zijn altijd bij hen. Wees dus alstublieft niet bezorgd.’

Het is de laatste scène van de geprezen documentaire ‘Children Full of Life’ uit 2003, waarin de unieke docent Toshiro Kanamori en zijn 35 leerlingen centraal staan. De kinderen zijn negen, misschien tien jaar. Ik zag de video over de Japanse onderwijzer op YouTube. Daar is het een hit, want Kanamori is een fenomeen.

Zijn didactiek draait om menselijkheid. Geluk is bij hem het doel en empathie het belangrijkste middel daartoe. Elke dag lezen drie leerlingen voor uit de dagboekbrieven die ze aan de andere leerlingen schrijven en die ze bijhouden in een schrift. Ze hebben geleerd daarin open te zijn. De klasgenoten luisteren écht. De voorleessessies leidden soms tot gezamenlijke huilbuien.

Ik keek met open mond.

Dat empathische vermogen is de meeste – niet alleen Japanse! – volwassenen vreemd. Had ik maar zo’n docent gehad, luidt de gemiddelde reactie op YouTube. Maar eigenlijk staat er: had ik maar zulke vrienden gehad, dan was het leven een stuk draaglijker geweest. Vrienden die echt luisteren – daar word je gelukkig van.

Na vier dagen afwezigheid, leest Ren voor uit zijn dagboekbrief. Zijn oma is overleden. Hij vertelt over het verlies en het verdriet, over de bloemen in de kist. Andere leerlingen halen passages uit oudere brieven aan waarin ze ook een persoonlijk verlies beschrijven. Dan vertelt Mifuyu over haar overleden vader. Ze was drie toen hij stierf. Ze heeft het nooit eerder verteld aan de klas. Iedereen huilt mee.

Enkele dagen later neem Mifuyu haar belangrijkste bezit mee: een ingelijste tekening van een futuristisch voertuig dat haar vader vlak voor zijn dood heeft ontworpen voor een parade. Iedereen wil de tekening zien. Mifuyu is trots en ze kan nu lachen als ze over haar vader praat. 

Geluk staat zelden letterlijk als doelstelling in een schoolgids, maar is als idee niet nieuw. In de jaren ’20 liet schrijver/onderwijzer Theo Thijssen zijn karakter Meester Staal al de volgende woorden, in de slotregels van zijn boek De Gelukkige Klas, zeggen: ‘M’n heerlijke, lieve, lastige stel, ik weet eigenlijk maar een ding: de jaar of wat dat ik jullie heb en dat jullie mij hebben, behoren wij enkel maar een gelukkige klas te zijn. En de rest is nonsens, hoor, al zal ik dat júllie nooit zeggen.’

Ik zal niet beweren dat mijn pogingen kennis over te brengen er niet toe doen, of dat de lesstof die ik in mijn lessen probeer te verduidelijken nonsens is, nee, daar ben ik teveel historicus voor. Maar dat het geluk van mijn leerlingen voorop hoort te staan, daar ben ik het volkomen mee eens. Wat is een uitmuntend cijfer waard, als een leerling niet goed in zijn vel zit? Wat doet een goed rapport er toe, als iemand gepest wordt? Welk nut heeft kennis van zaken als er verdriet is?

Kanamori en Thijssen – kilometers en jaren van elkaar verwijderd – hebben het begrepen. Een leerling uit de documentaire vat het als volgt samen: ‘We gaan naar school om gelukkig te worden en elkaar gelukkig te maken. Als één iemand niet gelukkig is, is niemand gelukkig.’

woensdag 4 mei 2011

Gewoon druk!


Mijn docentenbrein is ’s ochtends gelijk wakker. Het begint gewoonlijk al als een bezetene te werken als ik nog maar een minuut van bed ben en ik apathisch voor me uit staar onder de warme straal van de ochtenddouche. Onvrijwillig neem ik de dag door: de lessen, de afspraken, de vergadering waarvoor ik nog wat moet lezen. En: heb ik alles in mijn tas gedaan gisteravond? Moet ik misschien nog iets printen? Wakker ben ik daarna nog niet. Dat duurt ongeveer nog twee uur. Maar druk ben ik al wel.
Ik ontbijt en lees slecht nieuws.
         Dan rijd ik naar school. In de auto bedenk ik dat ik niet heb gekeken of er roosterwijzigingen zijn. Daarin zeer behendig, bekijk ik de roostersite op mijn smartphone. Ah, kijk, ik geef in een ander lokaal les dan normaal. Maar ik heb een computer nodig! Ik bel de roostermaker als ik ter hoogte ben van tankstation Oude Riet tussen Groningen en Drachten. Oude Riet. Mooie naam. Zou op die plek een goedkoop bordeel hebben gestaan? Elders aan de A7 ken ik benzinestation Dikke Linde. Mooie namen voor tankstations.
Enfin. De roostermaker regelt een ander lokaal. Met computer en beamer.
         Ik arriveer op school en dan begint het pas echt. Ik heb de jas nog niet uitgetrokken of ik word aangesproken: ‘Ik heb je mail gelezen hoor. We moeten er nog maar even over praten’. En: ‘In de grote pauze even vergaderen over de excursie naar Berlijn, toch?’. Ik hang mijn jas op. Twee mouwen minder om aan getrokken te worden. Maar het zal niet helpen.
         Koffie. Aah, koffie! Maar nog steeds niet helemaal wakker. Ik vind allerlei papier in mijn postvak. Evaluatieformulier open dag? Openstaande rekening van de sectie? Notulen? Een te laat ingeleverd werkstuk? Een map waar bovenbouwtoetsen in moeten? Een beoordelingsexemplaar van een nieuwe geschiedenismethode? Een loonstrook? Een persoonlijk briefje van een collega? Is dat allemaal voor mij? Joepie. Het is allemaal voor mij. Want het zit in mijn postvak.
         De eerste bel gaat. Op weg naar het lokaal – de post onder de arm, een tas in elke hand – vragen leerlingen naar een cijfer. Ik rommel in mijn map. Ik kan de cijfers zo snel niet vinden. ‘Kom later even terug, jongens’. Als ik het lokaal open, heeft een collega nog een paar vragen over een project. Ik luister maar half; ik wil de les beginnen en mij schiet te binnen dat ik nog iets had moeten kopiëren.
Ik begin de les te laat. De helft van de klas staat bij het andere lokaal, want heeft de roosterwijzigingen niet meegekregen. Iemand moet een toets inhalen. Afspraak maken. Afwezigen noteren. Huiswerk controleren. Ondertussen bedenk ik dat ik nog een ouder moet bellen. De beamer weigert – de batterijen in afstandbediening zijn leeg. Gedoe. Maar toch: ik doceer. Leerlingen zijn het eerste uur soms al heel druk. Uit hún ochtenddouche stroomt energydrink, denk ik wel eens.
Zo begint de dag. Zo verloopt de dag.
         Tussendoor – waar tussendoor? – kijk ik toetsen na, beantwoord ik mail en bereid ik lessen voor. Met koffie. Balen dat ik niet meer rook.
         Drie keer pauze. Of eigenlijk: een werkbespreking, een sectieoverleg en een begeleidingsvergadering. En dan met een boterham er bij. En koffie uiteraard. Oh ja, vanmiddag bespreking van mentorleerlingen. Het is waar ook. Wat? Staat er een leerling voor mij bij de deur? Echt? Moet ik nú surveilleren? Maar ik heb pauze. Ok. Ok.
         En zo is iedere schooldag een rit in een achtbaan die pas eindigt wanneer men slapen gaat. Het is maar goed dat ik vroeger niet gediagnosticeerd ben met ADHD. Ik was gewoon druk. En dat komt nu heel goed van pas.

zondag 10 april 2011

Door de sleutels de bos

Ik hoorde eens de wijsheid dat een school niet groter moet zijn dan het geheugen van de conciërge. Een tekst om op een wandtegeltje te schilderen, vond ik. Want is het niet zo dat de dag waarop de conciërge niet meer weet wie de kwajongen is die ’s ochtends voor zijn neus staat om zich te laat te melden, de dag is dat hij – of liever nog, de directie – zich achter de oren moet krabben en moet bedenken: het is zover, halleluja, de school is te groot geworden. Een overstroomd toilet, dat is geen probleem voor een conciërge, maar een overstroomd geheugen, daar moet een dokter aan te pas komen. 

Conciërges spelen traditioneel een cruciale rol binnen scholen. Ze doen ’s ochtends het licht en de kachel aan, ze zetten de eerste koffie. Hun handen zijn vuil, omdat ze net een leerling hebben geholpen met een afgelopen ketting of een lekke band. Ze hebben een buil shag in hun borstzak en een combinatietang in de hand. Ze sjouwen met tafels en stoelen en hebben een indrukwekkende sleutelbos aan hun broek hangen, een sleutelbos die toegang geeft tot álle ruimtes in het gebouw.

Conciërges zijn vertrouwenspersoon, klusjesman, psycholoog, vliegende keep, tuinier, eerste hulp, gastheer en administratiemedewerker in één. Ze kennen alle leerlingen bij naam en weten precies wie veelvuldig ziek gemeld wordt, wie te laat komt en wie er vaak uit gestuurd wordt. Ze zijn de big brother die een school nodig heeft.

Ze fungeren niet zelden als stootkussen tussen leerlingen en ouders aan de ene, en docenten aan de andere kant. Ouders die verhaal komen halen worden eerst opgevangen door de conciërge en gekalmeerd met een bakje koffie, alvorens ze het gesprek met de docent aangaan. Voor leerlingen is de conciërge een vriend, terwijl de docent toch eerder een vijand is. Ik weet zeker dat conciërges af en toe leerlingen toefluisteren: ‘Ik vind die Posthumus ook een vreemde vogel. Je bent niet de enige. Écht niet!’

Ik moest zelf als leerling iets té vaak een blauw briefje halen bij de conciërge, omdat ik te laat was. Drie keer te laat op school betekende een weeklang half acht op school voor corvee. Ik vervalste blauwe briefjes om onder de maatregel uit te komen. Spannend was dat. En de conciërge kende mij. O, reken maar dat hij mij kende. Vond mij een vreemde vogel.

 Maar ik vraag me al een tijdje af, bestáát de traditionele conciërge nog wel? Met het groeien van de organisatie werd ook de conciërge gedwongen in de kleverige teamstructuur die als een web over onderwijsland is gevallen. De conciërge werkt binnen het team onderwijsondersteunend personeel, het OOP – een verzamelnaam voor alle schoolmedewerkers die niet docent of directielid zijn. Het is een groep die de afgelopen jaren onafgebroken gegroeid is. Conciërges zitten in dezelfde vergadering als de mensen van de administratie, de roostermaker, de amanuensissen, de man van het kopieerhok, de klusjesmannen, de kantinejuffrouw en de klassen- en onderwijsassistenten.

Het OOP dus. Overigens, een veel gezelliger team dan de docententeams. Ze praten in pauzes over van alles en nog wat. Docenten praten het liefst over werk.

Enfin.

Mijn hoop is nu dat de conciërges tijdens die teamvergaderingen zich nu en dan afsluiten van het geouwehoer over vieze theekopjes, de evaluatie van de ouderavond of de aanschaf van een nieuw kopieerapparaat. En dat ze dan in hun hoofd de klassen langslopen. Of ze iedereen wel kennen. Wie er allemaal te laat was. En waarom. En of er nog een dakgoot gerepareerd moet worden. Of tafels gesjouwd.
Anders, ben ik bang, zien ze straks door de sleutels de bos niet meer.

dinsdag 29 maart 2011

Children Full Of Life

Over deze documentaire ging mijn vandaag in de Leeuwarder Courant verschenen column. Hier deel 1 van 5. De rest staat uiteraard ook op YouTube. 

maandag 28 maart 2011

Ooggetuigen

Gisteren was de begrafenis van mijn pake. Hij werd geboren in 1921. Hij was boer. Vorige week vrijdag was de begrafenis van de opa van mijn vrouw. Hij werd geboren in 1925. Hij was koopman. Beiden maakten als kind de crisis mee, als jonge knapen de Tweede Wereldoorlog en beide mannen zagen de wereld veranderen in richtingen die zij niet wensten. Want werd het niet vrijer, brutaler en sneller? Terwijl de twee mannen ouder werden, werd de wereld jonger, zo leek het.

Onherroepelijk trekt een bezemwagen door de tijd die de stem van generaties doet verstommen. Als iemand een eeuw oud wordt, mag dat een wonder heten. De oudste mens ter wereld is de 114-jarige Besse Cooper uit Amerika. Zij was drie toen de twintigste eeuw begon. Personen die nog eigen, levendige herinneringen aan de negentiende eeuw hebben zijn er niet meer.

Nog slechts drie veteranen van de Eerste Wereldoorlog zijn in leven: een Engelsman die vocht aan het front, een Amerikaan die ambulancechauffeur was en een Amerikaanse die bij de Royal Air Force als serveerster in dienst was. Ze werden alle drie geboren in 1901. Straks is er niemand meer die met eigen ogen de loopgraven van het westelijke front heeft gezien, het dreunen van de mortieren heeft gehoord en de Franse modder heeft geroken.

Onze opa’s hoorden bij de bijzondere generatie die met het volle bewustzijn de Tweede Wereldoorlog heeft meegemaakt – over twintig, dertig jaar is die generatie onverbiddelijk op sterven na dood. De jongens die de Duitsers zagen komen, of tegen ze vochten, dat wáren onze opa’s. Straks zijn het alleen nog personages in boeken en films.

Hoezeer ik er ook van hou, boeken leven niet en films evenmin. Historici trachten alles te ordenen, te documenteren, te archiveren, te bestuderen en te bewaren voor het nageslacht, maar de stem van een verdwenen generatie kan onze vragen niet meer beantwoorden. Niemand die nog weet hoe gewassen kleding in de negentiende eeuw rook, niemand die zich herinnert hoe de eerste auto’s klonken, hoe schoon water uit de sloot smaakte. We moeten het doen met wat de generaties voor ons hebben achtergelaten toen ze het gordijn achter zich dichttrokken: een statische erfenis.

Toen ik eens in de derde klas lesgaf over de Tweede Wereldoorlog had ik een dame uitgenodigd die op Java in een Japans interneringskamp had gezeten. Nadat ze haar indrukwekkende verhaal had verteld, de bel ging en het lokaal leegliep, bleef één jongen zitten. De tranen liepen over zijn wangen. Toen de oudere dame en ik bij hem gingen zitten en vroegen waarom hij huilde, zei hij: ‘Het is gewoon die oorlog! Die stomme rotoorlog!’. Ik had al weken verteld over de verschrikkingen van de oorlog, maar pas toen iemand die het écht had meegemaakt haar verhaal had gedaan, werd de geschiedenis plotseling springlevend voor de jongen.

En dat is het. Of iemand nu tien, dertig of tachtig jaar ouder is, die persoon ís de levende geschiedenis. Daarom zal ik mijn leerlingen de komende tijd stimuleren in gesprek te gaan met hun ouders, hun grootouders of zelfs overgrootouders. Want ooggetuigen zijn goud waard.

Mijn pake had al zijn broers en zussen al verloren. Hij was de laatste die het gordijn achter zich dichttrok. Zijn mem was in verwachting van het veertiende kind toen haar man stierf. De oudste zoon was twintig en het boerenbedrijf ging door. Ze kocht op een dag een kleine karnmolen van een man die per motor goederen in Noordoost-Friesland verkocht. Diens neefje zou later de handel overnemen. Die neef, dat was de opa van mijn vrouw. Onze opa’s. Ooggetuigen van de geschiedenis. Boer en koopman.

woensdag 16 maart 2011

Machtige ouders

Achter een klas van dertig leerlingen staan bijna zestig ouders. En ja, ik heb geregeld het idee dat ik die zestig ouders lesgeef. Ze willen het beste voor hun kind, uiteraard, en dat is terecht. Maar het lijkt nu en dan alsof elke dwaling van de school er een teveel is. Als haviken cirkelen de ouders boven het gebouw. Het gaat niet om goed onderwijs – het gaat er altijd over dat onderwijs beter kan. Daarover bellen en mailen de ouders.
    Ik vraag me herhaaldelijk af wie de poppenspeler is en wie de marionet in het onderwijs. Ik geloof dat de poppenspeler zelf een marionet is, die een poppenspeler is, die weer een marionet is. Elk trekt aan elk in dit schimmige spel. De inspectie trekt eens aan een arm, de media trekken dan weer aan een been, besturen trekken aan een kop en de ouders trekken ook nog eens aan allerlei touwtjes dat het een lieve lust is. En kijk: de schooldirectie danst de horlepiep.
Er is geen enkel bedrijf waar zoveel mensen over meepraten als over het schoolbedrijf. De ouders voorop. En zo staan achter elke cliënt twee advocaten die om de haverklap verhaal komen halen. Wat een gedoe! Laat de school eens met rust, dan kan er aan duurzame kwaliteit gewerkt worden. Maar ja, het is wel hun kind. En sommige klachten – die raken aan de kwaliteit van het onderwijs – zijn overigens zeer gegrond. Dat moet gezegd.
    Maar oef, de arm van de ouders reikt tot in de poriën van de school. Zo waren wij in de onderbouw gewoon gele papiertjes uit te schrijven als leerlingen hun huiswerk niet hadden gemaakt, boeken waren vergeten of zich anderszins vergist hadden. Een waarschuwingspapier inderdaad. Het papier bestaat nog steeds, maar de kleur is veranderd. Volgens sommige ouders was de associatie met de gele kaart van het voetbalspel te evident. Zo moesten de kinderen het niet ervaren. Nu delen we blauwe kaarten uit. Het deed me denken aan die kleurdidactici die beweerden dat het nakijken van tentamens met een groene in plaats van rode pen dient te geschieden. Ammehoela, laat me niet lachen! Goed is goed en fout is fout en zulke kleurdidactiek is goed fout.
    Ik ken de verhalen van scholen in het land. Als een docent een aantal dagen afwezig is, trekken de eerste ouders al aan de bel. Hun kind moet les krijgen en wel meteen. De teamleider, onder druk gezet, belt met de zieke collega die tegen overspannenheid aanzit. Er ontstaat een cirkel, aangezet door de ouders, maar gecompleteerd door de teamleider: de zieke docent komt te vroeg terug en zit enkele weken later bij de bedrijfsarts. Er vallen meer lessen uit. Ouders bellen weer. Teamleider belt weer. Docent blijft nog langer weg. Er komt een onbevoegde invaller. Ouders bellen weer, teamleider belt weer en het einde is zoek. Zulke dingen gebeuren. Ik hoor ervan.
    Eén brief uit het ouderlijke kamp is vaak genoeg om een directie aan het twijfelen te brengen. Wat ouders niet zien bestaat niet, maar wat ze wel zien wordt vlug gladgestreken. Er wordt mooi weer gespeeld. Alles draait om uitstraling. Om de glossy. Ik ken een school waar één klas inhaaluren kreeg, omdat ouders aan de telefoon hingen, terwijl een andere klas, die evengoed extra uren nodig had, ze niet kreeg. Tja, dan moeten de ouders maar bellen.
Ik vind dat een sterke directie vóór goed onderwijs en áchter haar mensen moet staan, niet voor goede uitstraling en achter de ouders. Een directie moet keuzes maken en moet die kunnen verdedigen tegenover critici. Meewaaien met de wind van haarklovers is fnuikend.

woensdag 9 maart 2011

Yn Fryslân Bleaun



Yn Fryslân Bleaun
Muzyk: Jelte Posthumus en Lammertjan Dam
Tekst: Jelte Posthumus


Ik bin altyd ûnderweis, myn hiele libben is in reis
nei wûnderlike stêden, nei fiere, frjemde lannen
ûnderweis
Ik haw fan it libben preaun
mar wie ik mar yn Fryslân bleaun

Ik haw in hûs bout yn it doarp
twa doarren fierder as ús heit-en-dy
Ik wenje der allinnich, mei myn hûn en mei myn katten
tichtby ús heit-en-dy
mar hjoed haw ik yn myn deiboek skreaun
werom bin 'k eins yn Fryslân bleaun?

~ De dagen binne oeral like lang    
mar nearne fiel ik my senang  
De moanne skynt oeral itselde ljocht
Mar ik haw nea fûn wat ik socht

Ik mis It Waad, ik mis ús mem 
ik mis it wetter, ik mis har stim
de greiden efter hûs, de pingo's yn it lân
ik mis ús mem
Ik haw de tiid foar my út treaun,
mar wie ik mar yn Fryslân bleaun

Ik bin gjin man fan de wrâld
dat reizgjen lit my kâld
Ik bliuw leaver yn myn nêst, dan bin 'k op myn bêst
dit is myn wrâld
mar wat is dat eins oerdreaun,
wêrom bin 'k eins yn Fryslân bleaun?

~ De dagen binne oeral like lang
dus wêrfoar bin ik dan sa bang?
de moanne skynt oeral itselde ljocht
ik gean hjir wei, ik haw myn nocht

De greiden, de pingo's, it Waad en ús mem en it wetter har stim, ik kom wer thús
myn hûn en myn katten, ús heit en ús mem, de minsken fan't doarp swaaie my út

Mei de koffer yn de hân, Fryslân ik kom werom
Mei de koffer yn de hân, Fryslân ik gean hjir wei
Mei de koffer yn de hân, mem jou my in tút
Mei de koffer yn de hân...

 

dinsdag 1 maart 2011

Eng, al die twitterende leerlingen

In de hardloopwedstrijd van internetgebruikers loop ik ergens achter in het peloton. Ik doe leuk mee hoor, met mijn accounts hier en daar, maar de kopgroep heb ik niet meer in het zicht. Wie zitten eigenlijk in die kopgroep? Is dat misschien de schoolgaande jeugd? Zijn dat mijn leerlingen? Welnu, ik volg twee leerlingen op Twitter, maar helaas: als je niets beter weet de melden dan dat je net wakker bent geworden, geen zin in school hebt, dat je jeuk hebt aan je knie, dat je een chocoladereep eet, of dat je moet poepen, nee, dan loop je niet voorop. En bovendien, ik denk dat jongeren veel waakzamer moeten worden in hun internetactiviteiten.

Ik twitter sinds kort. Ik post af en toe een geestige ingeving. Over onderwijs. Over actualiteiten. Over mezelf. Ik volg mijn favoriete schrijvers, nieuwsleveranciers, wat familie, enkele vrienden en ik ontvang berichten uit de natuur. Als ik dan lees dat mijn zus heeft hardgelopen en nu eierkoeken gaat eten of dat er een Kleine Sneeuwgans is waargenomen ergens in het land, nou, dan vind ik dat mooi. Zo simpel is dat. 

En ik volg dus ook twee leerlingen – een jongen en een meisje. Toen ik op een middag in het geschiedenislokaal achter de computer zat, kwamen ze naar me toe. Of ik ze wilde volgen op Twitter. Zo geschiedde. De berichten van de twee leerlingen bleken doorgaans inhoudsloos, maar ik volg ze nog steeds. Hun berichten geven een fraai inzicht in mijn puberpubliek. Het begrip leerlingvolgsysteem krijgt zo opeens een nogal moderne betekenis. 

Het meisje heeft al bijna 5000 berichten geschreven. Toen ik haar onlangs tegenkwam in de gang, zag ik als in een soort schijnsel al die tweets om haar heen zweven: ‘Word ik om 7 uur wakker terwijl ik tot half 8 kan slapen #gemeen’ of: ‘focking gespannen, maar ik weet niet waarom’ en ‘jongens, serieus, ik ga bier in mijn haar smeren #schijntgoedtezijn’. Ik kon dat twitter-aura, die wolk van losse kreten, niet meer wegdenken. Het was er gewoon. Alsof ze met zo’n sandwichbord rondliep waarop al die persoonlijke uitingen stonden geschreven. 

Ik wist ook dat haar verkering net uit was. Daar had ze uitgebreid over bericht. Ik vroeg haar er naar. Ze vond het attent, merkte ik. 

De twitterjongen en het twittermeisje houden de wereld ook up-to-date wat betreft hun huiswerk. Op een middag lees ik: ‘Samenvatting godsdienst, maatschappijleer en geschiedenis maken, krijg ik toch niet af vandaag’, even later gevolgd door: ‘Aaaah hoofdstuk 4 nog van maatschappijleer en ik val nu al dood op de grond’. Met verbazing ben ik getuige van hun moedige strijd tussen helemaal niet willen, maar wel moeten. Ik krijg haast medelijden met ze. 

Maar ik moet eerlijk zijn. Ik voel me net een stalker. Het is alsof ik aan de andere kant van de muur sta met een glas tegen mijn oor. Zonder veel moeite kan ik ook de berichten van heel veel andere leerlingen lezen – bijna niemand heeft z’n account afgeschermd voor onbekenden. En dat vind ik eng. In mentorgesprekken zijn leerlingen nog wel eens gereserveerd, maar op internet zijn ze plotseling een open boek. Voor vrienden en familie is dat misschien leuk, maar voor je docent geschiedenis, of voor je latere werkgever en voor al die onbekenden, waaronder misschien kwaadwillenden? Pas nou toch op!

Ik waarschuw mijn leerlingen dikwijls en dat onthouden ze blijkbaar. Het meisje berichtte enige dagen terug: ‘En dan zegt @JeltePosthumus morgen op school weer dat ik teveel Twitter’. Vanaf vandaag ben ik stalker af. Ik ga geen leerlingen meer volgen en ik zal blijven benadrukken dat je niet álles moet willen delen met de wereld. 

woensdag 16 februari 2011

Goede Voornemens

Dat was alweer de kerstvakantie. Ik heb een kalkoen gevuld, ik heb flink op mijn gitaar zitten rammen, ik heb geschreven, gelezen, gegamed, ik dronk champagne, knalde een vuurpijl de lucht in en nu is het 2011.
Een nieuw jaar biedt nieuwe kansen, maar van de goede voornemens ben ik niet. Ik heb me dan ook voorgenomen me niet te laten verleiden uitspraken te doen over wat ik in 2011 anders of beter ga doen dan in 2010. Afgelopen jaar was een voortreffelijk jaar en van dit nieuwe jaar verwacht ik niets minder. Ik moet erkennen dat ik enige tijd terug mezelf had toegefluisterd dat ik er goed aan zou doen weer eens te stoppen met roken. Wel, dat is niet gelukt – op de eerste dag van het nieuwe jaar sloot ik mijn ontbijt af met een sigaret die me uitstekend smaakte. Dus sodemieter op met je goede voornemens.  
Hoewel.
Ik zou misschien wel eens wat vroeger naar bed kunnen gaan, zodat ik niet het eerste uur in dromerige afwezigheid mij stamelend door de lesstof werk. Misschien moet ik ook beter ontbijten. Niet twee, maar vier boterhammen. En dan het liefst met een gebakken ei en vers geperste jus. En dan smeer ik ook gelijk twee boterhammen extra voor mee naar school. Ik koop een grotere broodtrommel.
Allicht, ik zou mijn lessen nog wel wat beter kunnen voorbereiden, zodat alles tiptop in orde is en ik niet verrast ben als leerlingen met de neus in het geschiedenisboek het lokaal binnenlopen – slik! – en vragen: ‘is het een moeilijke repetitie, meneer?’ en dat ik dan denk: Repetitie? Repetitie? Shit!
Meer slapen, steviger ontbijten, beter mijn lessen voorbereiden: zulks zou ik in principe voornemens kunnen zijn. Maar ik heb geen voornemens, dat zei ik al, want voornemens scheppen verwachtingen en verwachtingen zijn onberekenbare wezens.  
Zeker, ik zou meer historische naslagwerken kunnen doorspitten voor de vakkennis; ik wil misschien wel meer geweldige anekdotes uit het hoofd leren voor die spetterende les; ik zou iets vaker nee, en misschien ook wat vaker ja moeten zeggen. Ik zou met meer regelmaat al die overtollige papieren uit mijn mappen moeten halen, ik zou toetsen sneller na moeten kijken, meer initiatief aan de dag moeten leggen, mijn agenda beter bij moeten houden en lachen als een collega een grap maakt die niet leuk is.
En ben ik te opstandig en cynisch geworden? Waarom doe ik moeilijk over het lopen van de surveillanceronde eens in de week? Kom op zeg! Niet zeuren, gewoon even doen! En weet je wat? Dan maak ik ook na elke werkdag keurig het bord schoon en op vrijdagmiddag laat ik de kinderen de stoelen op de tafel zetten voor de schoonmaakploeg. En de absenties ga ik ook beter bijhouden, want daarin ben ik soms wat afwezig.
En twintigelf wordt het jaar van de lerarenband! Hij van Frans op gitaar, hij van Nederlands op contrabas, de collega van maatschappijleer op piano en misschien de man van het boekenfonds op drums. En dan knallen! Dat zou wat zijn. Een lerarenband! En op donderdagmiddag gaan we met collega’s voetballen in de gymzaal. Even dat cynisme er uit zweten. Tof!
En ik ga geen leerlingen meer volgen op Twitter, wat een onzin! Ontvolgen dat kippenhok. Ze moeten mij maar volgen, dát is de juiste rolverdeling. En nu ik toch bezig ben: alle leerlingen halen een dikke voldoende op het examen geschiedenis! En ik stuur kaartjes naar zieke collega’s! En ik vraag nu eindelijk geld aan de carpoolers die ’s ochtends de ramen van mijn Opel doen beslaan.
Maar goede voornemens? Nee, daar doe ik niet aan. Ik heb hoogstens wat stiekeme plannetjes. Dat is wat anders. 

Naschrift: Op 11 januari, een week na publicatie van deze column, stopte ik met roken. 


maandag 31 januari 2011

Voor Jack

Er lag een diepe schaduw over de laatste weken voor de kerstvakantie. Een onbekende stilte sloop door het gebouw als een ingehouden adem. Eerst het nieuws over de rasse verslechtering, toen het definitieve bericht – het overlijden van collega Jack Frölich trof de groep als een kogel. Vorige week donderdag werd hij begraven. In de aula werd vooraf gemusiceerd, gezongen, gesproken en gezwegen. Lyanne speelde Sjostakovitsj over wie ze een profielwerkstuk schrijft – tot voor kort daarin begeleid door Jack. Een koor zong het door hem gearrangeerde Hallelujah van Händel. Docenten en leerlingen huilden en buiten was het koud. Jack was muziekdocent. Veelzijdig en getalenteerd en nog lang niet klaar. De dagen konden niet korter, de nachten welhaast niet langer. En toen was er de kerstvakantie, maar met een bitter gevoel.
    Het muzieklokaal is nu een plek van herinnering. Enkele weken geleden verplichtte een roosterwijziging mij daar geschiedenis te doceren. Ik moest aan Jack denken. Het muzieklokaal was zijn plek. Nu zat hij thuis. Ziek.
Het was een vreemde donderdag. Ik vergat een lesboek mee van huis te nemen, was volledig verrast toen ik een vriend in opleiding in de personeelskamer zag zitten, die, precies volgens afspraak, een les kwam bezoeken, en ik had niet de beschikking over het materiaal in mijn eigen lokaal. Zo stond ik plotseling zonder boek, maar mét visite op de achterste rij voor een tweede gymnasiumklas in een ruimte vol muziekinstrumenten. Aan de wand hingen gitaren. Er stond een piano, twee drumstellen en er was een hok vol percussie-instrumenten. Ik bedacht, vandaag is zo’n dag. 
    Toen ik vroeg wie van de leerlingen een instrument bespeelde, gingen nagenoeg alle handen omhoog. Dat beloofde wat! Tot mijn geluk had ik nog wel een opdracht over de oorzaken van de Franse Revolutie in de tas. Het werd een deal. De laatste tien minuten van de les zouden we muziek gaan maken, míts iedereen goed zijn best deed bij het maken van de opdracht. De kinderen werkten als paarden. Met de tong uit de mondhoek ging iedereen aan de slag alsof het leven er van af hing. De stilte in het lokaal was oorverdovend. Slechts het geluid van driftig schrijvende pennen was hoorbaar. Er moest en er zou gejamd worden! Ik knipoogde naar de vriend in opleiding die met zichtbaar genoegen het tafereel gadesloeg.
    Toen de wijzer van de klok de laatste tien lesminuten had bereikt gingen de boeken vlug in de tas en stelde ik de band samen. Ik probeerde te dirigeren, maar uiteraard, het werd een kakofonie van jewelste. De stilte van enkele minuten daarvoor maakte plaats voor het tegenovergestelde. Jongens trommelden met volle overgave op de conga’s, in de vensterbank zaten drie gitaristen die elk een ander lied pingelden, een meisje speelde een kleine melodie op de piano en de drummer ramde als een bezetene op de vellen, zo hard dat van de andere geluiden weinig overbleef.
Toch hoorde ik plotseling tussen alle geluiden door vanaf de vensterbank de onmiskenbare intro van Eric Claptons Tears In Heaven. Het was Vincent op akoestische gitaar. Ik maande de band tot stilte. De geluidenbrij verstomde en iedereen luisterde hoe Vincent bloedserieus het nummer uitspeelde. Muziek is magisch. En ik moest weer denken aan Jack. Ik geloof nu dat Vincent het voor Jack speelde.
    Hij zou vandaag 62 zijn geworden. Op de kortste dag van het jaar. Na de kerstvakantie gaat alles weer verder en hoewel vanaf vandaag de dagen lengen en de nachten korten, zal het nog even duren voor de school voluit adem kan halen. De harmonie van een school openbaart zich als het verlies van één een verlies voor iedereen blijkt.

Zieke Lapjeskat


zaterdag 18 december 2010

Puberbrein

Het is een doordeweekse avond ergens in het land – een voorlichtingsavond op een willekeurige school. Een aula vol ouders. Het ruikt naar koffie en teveel parfum.

Er zullen twee sprekers komen. De directeur zal de vele onduidelijkheden rond de Tweede Fase uitleggen en een docent biologie zal de nieuwste kennis rond de ontwikkeling van de hersenen van pubers presenteren. Samen staan ze naast het spreekgestoelte. De directeur met gespannen grijns en de docent biologie die de microfoon test, maar nog zonder resultaat. De projector staat aan. Het grote scherm laat lezen: ‘Het puberbrein. Een borrelende chaos’.

Als een conciërge nieuwe batterijen in de microfoon heeft gedaan en een knoeperharde piep de fronsen op de ouderlijke gezichten nog wat dieper heeft gemaakt, steekt de biologiedocent van wal.

Hij vertelt dat pubers lange tijd kleine volwassenen waren. Dat was een vergissing. Het puberbrein is nog lang niet klaar. Tot je vijfentwintigste levensjaar is de hersenpan nog volop aan de kook. Heel veel verbindingen moeten nog worden gelegd en overbodige verbindingen moeten nog worden verbroken.

Het zijn met name de nieuwe verbindingen die de boel flink opschudden en dan in het bijzonder nieuwe verbindingen in de prefrontale cortex, het gebied direct achter het voorhoofd. Dit deel heeft in de evolutie de mens tot mens gemaakt en gaat over het inzicht in de gevolgen van onze handelingen. Het helpt ons te kunnen vooruitdenken en impulsen te onderdrukken. De biologiedocent concludeert: ‘Leerlingen vinden het dus moeilijk te plannen en hebben af en toe last van uitspattingen.’

Rumoer. Ouders gniffelen. Fijn te weten dat het met die hersenkwab te maken heeft, maar die conclusie hadden zij al lang getrokken.

De biologiedocent gaat verder. Het scherm toont een doorsnede van de hersenen. Achterin is iets rood gekleurd. ‘Het cerebellum, oftewel de kleine hersenen’, verklaart de spreker. ‘Pubers hebben hun emotionele huishouden nog niet op orde, snappen grapjes verkeerd en begrijpen sociale signalen maar half’.

Weer gegrinnik en knikkende hoofden. Herkenning in de zaal.

Volgende dia. De stem: ‘En dan de stofjes. Melatonine en dopamine. Melatonine maakt ons slaperig – bij pubers wordt dit slaaphormoon plotseling twee uur later aangemaakt. Ze gaan laat naar bed en zijn ’s ochtends om acht uur slaperig, chagrijnig en niet scherp. Door dopamine gaan pubers experimenteren en gevaarlijke dingen doen. Dat kun je niet tegenhouden.’ De spreker sluit af met een flauwe grap. ‘Soms denk ik wel eens, pubers lijken op borrelende vulkanen die elk moment kunnen uitbarsten. En zo zien ze zichzelf ook het liefst: de hele dag een beetje roken en dan ook nog horen dat ze actief zijn!’

Dan is het pauze. Met koffie en koekje.

De ouders mompelen. Dat was oud nieuws. Uitspattingen, emoties boven verstand, misverstanden in de communicatie, niet planmatig zijn, niet zelfstandig kunnen werken, geen verantwoordelijkheidsgevoel, niet uit bed kunnen komen: dat zijn inderdaad hun kinderen. Dat wisten ze al lang.

Als iedereen weer zijn plaats heeft gevonden, begint de directeur. ‘Uw kinderen beginnen dit jaar in klas vier met de Tweede Fase. In de Tweede Fase ligt de nadruk op zelfstandig werken. Ze krijgen aan het begin van elke periode lesplanners uitgedeeld en zijn zelf verantwoordelijk voor hun leerproces. Omdat we de lessen zoveel mogelijk om acht uur laten beginnen – lekker vroeg d’r voor! – hebben ze ’s middags tijd om hun taken af te maken. En u zult zien: dat kúnnen ze.’

De ouders maken aantekeningen op de meegebrachte informatieboekjes en stellen na afloop braaf vragen. In de auto terug naar huis zeggen ze: ‘Herkenbaar verhaal van die biologiedocent. Mooi ook dat onderwijsvernieuwing tegenwoordig zoveel rekening houdt met het puberbrein… Of zo.’

dinsdag 23 november 2010

Leuters, gleuven en bloemkolen

Ik tref twee meisjes op de verlaten vrijdagmiddaggang. Eén heeft zichtbaar gehuild. Ik vraag wat er aan de hand is. ‘Vertel jij het maar’, zegt het meisje met de rode wangen. ‘Hij heeft haar misbruikt, meneer’, zegt de vriendin. Ik denk: misbruikt? Nou, nou. Het slachtoffer begint weer te huilen. ‘Ik dacht dat het serieus was, maar het ging hem alleen maar om zijn behoeftes’, snottert ze door haar beugel. Ik denk: zijn behoeftes. Poe, poe. Misbruikt en behoeftes: een serieuze zaak.

Dader: jongen uit havo 4. Slachtoffer: meisje uit klas 2. Hij zocht geen diepgaande relatie, zij dacht dat het iets speciaals was. Hij had alleen maar zin om te tongen. Ogen dicht en bekvechten – de behoeftes van een zestienjarige knul. En zij? Zij is een klein meisje met een beugel. Enfin.

De havopummel heeft haar dus misbruikt, maar dat niet alleen. Hij heeft haar ook nog eens belachelijk gemaakt. De vriendin van het huilmeisje vertelt dat de jongen ten overstaan van klasgenoten maar al te stoer vertelde dat hij klaar met haar was. Uitgetongd. Uitgebekt. Uitgelebberd. Hij had de lachers op zijn hand en zij stond te kijk. De vriendin is even stil en zegt dan: ‘Ik sla him op ‘e bek. Echt wier’. Fantastisch.

Ik herinner mij dat ik ooit op diezelfde leeftijd drie keer had gezoend met een meisje en daarna doodleuk beweerde dat dat ‘gewoon toeval’ was. Ik gewetenloze zak. Zij in tranen.
Pubers zijn non-stop bezig met relaties en hun plek daarbinnen. Ze delen het leven met vaders en moeders, met broers en zussen, met vriendjes en vriendinnetjes, met klasgenoten en docenten. En geen enkele relatie is dezelfde.

Om leerlingen daarin te onderwijzen en de gelegenheid te geven daarover te praten, is op onze school ooit het Project Relaties gestart, waarbij vierdeklassers hun verhoudingen met anderen tegen het licht houden. Het komt altijd tot mooie groepsgesprekken, de sfeer is intiem maar gezellig en doorgaans zijn leerlingen heel open over hun relationele besognes. Als ik ze vraag welk gedoe ze met hun ouders hebben, dan staat het bord binnen vijf minuten vol probleemsituaties en geopperde tactieken. Als we hun relatie met docenten bespreken, dan valt mijn mond soms open. Zo eerlijk zijn ze. Als ik vraag wie wel eens condooms heeft gekocht, dan is er soms wel iemand die zijn of haar rubberavontuur wil delen.

Of het nou ruzie met de ouders, een druiper of homoseksualiteit is: leerlingen moeten weten dat alles bespreekbaar is. Dáárom is het project zo goed.

Eén van de hoogtepunten van afgelopen project was het penis-vagina-borsten-coïtus-synoniemenspel – om het praten erover te vereenvoudigen. In een poging de groep in een lokaal verderop het nakijken te geven, schreven we een indrukwekkende lijst synoniemen op het bord. De groep was op dreef. Jongeheer, paal, potlood, banaan, vlaggenstok en slurf zijn slechts een wilde greep uit de enorme penislijst. En wat te denken van poes, vagijn, pinautomaat, kier en flamoes als synoniem voor het vrouwelijk geslachtsdeel? Een conciërge die koffie bracht fluisterde mij later met een grote grijns toe: ik wilde het niet zeggen waar de kinderen bij waren, maar ken je deze al? Lustoord voor stijfkoppigen?

Omdat ik vind dat projecten op school ook uit moeten stralen naar de leerlingen en docenten die er níet bij betrokken zijn, veegde ik de lijst met leuters, gleuven en bloemkolen niet uit, maar bedekte die met de zijpanelen van het bord. De collega die de volgende ochtend het bord zou openklappen moest wel blijverrast zijn: zo’n voortreffelijke lijst – dat nodigt uit tot een goed klassengesprek. Ik wacht nog op het bedankbriefje.

dinsdag 9 november 2010

Op cursus

Het lunchbuffet was uitstekend. Laat daar geen misverstand over bestaan. De soep smaakte voortreffelijk en de broodjes waren vers. Zeker. Er was vis en vlees, er was warm en koud. Het buffet bood salades, diverse sapjes en zuivelwaren. Alles vers, fruitig en van goede komaf. De lunchpauze was daarmee het hoogtepunt van de cursusdag.

De cursus activerende didactiek vond plaats in een hotel met een vogel op het dak. Een toekan, als ik me niet vergis. Ik ben gek op vogels, dus dat scheelt, maar ik heb een hekel aan cursussen waarvan ik de inhoud vooraf kan voorspellen. Activerende didactiek: dat wordt samenwerkend leren, oftewel samen met stiften en grote vellen papier in de weer. Ik voel het aankomen.
Zulk cynisme is uiteraard een slecht uitgangspunt. Maar activerende didactiek is een term waarmee ik bewusteloos ben gegooid in mijn jonge onderwijscarrière. En inderdaad.

We hadden nog maar net een kop koffie ingeschonken of we werden didactisch flink geactiveerd. Via verknipte ansichtkaarten vonden we onze groepsgenoten, al vrij snel waren we allemaal tijdbewaker in gesprekken, we kregen energizers te doen en de door mij zo gevreesde placemat kwam langs. Tijdens mijn lerarenopleiding, tijdens andere cursussen en zelfs bij personeelsvergaderingen: overal ben ik aan het mindmappen, maak ik woordspinnen of ben ik slachtoffer van de placemat-methode. Maar godallemachtig.

Ik heb al te vaak met drie volwassenen rond een groot vel papier (de ‘placemat’) gezeten met een stift in de hand om stellingen, associaties of ideeën in onze eigen hoek te krabbelen om daarna in discussie te gaan en het residu van het heen-en-weer gepraat in de centrale rechthoek te kalken. En altijd moet die placemat opgehangen of gepresenteerd worden. En dan? Dan wordt-ie in de prullenbak geflikkerd. Ik ga het niet meer doen. Iedereen kan de pot op met die placemat.

Mijn ergernis hield ik tijdens de cursusdag voor me. Ik volgde netjes de instructies van de cursusleidster die ons met heldere stem bij de les hield. ‘Maar als je dit doet, koppel het wél terug naar je groep’. En: ‘Laat dit duidelijk zijn: alles mág en niets móet’. Tussendoor: ‘Herkennen jullie dit?’ Ik kijk om me heen of ik de enige ben die zich ergert, maar zie collega’s die stilzwijgend knikken. Ze herkennen het. De imposante cursustante windt er geen doekjes om: ‘Je moet tegen jezelf zeggen: ik dóe er toe als ik voor de klas sta’.

Zucht. Ik kan er gewoon niet tegen. Ik weet eigenlijk niet precies waarom, maar ik word opstandig van zulks. En ik ben nog maar net op de onderwijstrein gestapt. Ik ben dertig, maar voel me een cynische oude zak als ik thuiskom na zo’n cursusdag.

Ik denk dat het mij vooral tegenstaat dat wij zo gelaten deze terreur van didactici als een vloedgolf over ons heen laten komen. En dat het schoolbudget dat wél toestaat. Ik, mijn collega’s, maar ook de teamleiders, bestuursleden en directeuren krijgen telkens en opnieuw deze, op beperkte literatuur gebaseerde truttigheid voorgeschoteld. Uniformiteit dreigt. Als mijn collega’s wél met de cursusinhoud aan de slag gaan, zijn de leerlingen straks blij dat ik gewoon op mijn manier lesgeef. Activeren met enthousiasme en inspirerende verhalen mag toch ook nog wel?
Hoe dan ook, de lunch was uitstekend. Nee, geen kwaad woord dáárover.

Trouwens, tijdens de lunch zat ik per toeval naast de cursusleidster. Ik heb haar goed bekeken vanachter mijn broodje, want binnenkort komt ze bij mij in de les, samen met mijn leidinggevende. Er zit niets anders op – we gaan in groepjes werken met placemats, woordspinnen en mindmaps. Voor één keertje dan.

dinsdag 26 oktober 2010

Excursie

We waren die ochtend vertrokken uit Engeland. De excursieweek zat er bijna op. Nog voor Utrecht kreeg ik een Nintendo DS in mijn handen gedrukt: ‘Wilt u ook een keer, meneer?’. Ik dacht niet lang na. De dag was lang geweest, mijn collega’s vervelend en ik wilde afleiding. De rest van de busrit scheurde ik dus in een mal wagentje door de knotsgekke fantasiewereld van Mario en zijn vrienden. Ik nam het op tegen zeven leerlingen die, met de tong uit de mond, af en toe gillend, gefocust waren op hun schermpjes. Vroeger zongen we liedjes als we terugkwamen van excursie. Tegenwoordig gaan we los op dit soort handheld gameconsoles.
Goh ja, de excursie.

Die ene week in het buitenland. Daar heeft iedereen zo zijn herinneringen aan. Excursieanekdotes worden op scholen doorverteld en opgeblazen, totdat de brugklassers die nog niet zijn geweest haast niet meer kunnen wachten. Uiteraard, een excursie heeft een educatief karakter – je bezoekt musea en monumenten – maar daar hebben leerlingen geen boodschap aan. Op de eerste plaats wordt vooral de puberteit gevierd. In veler herinnering vormt het weekje buiten de school een hoogtepunt in de verder zo suffe schooljaren.
Vertel mij wat.

Ik ging in de vijfde klas een week naar Berlijn – ik heb het nog helder voor ogen. We rookten wiet op de hotelkamer, verfden het haar van een vriend paars en gingen pas slapen als de docenten minstens drie keer aan de deur waren geweest. Het was de tijd dat mijn haar nog zo lang was, dat mijn moeder meende dat als ik de foto’s later terug zou zien, ik mezelf niet zou begrijpen. Maar ik begrijp het nog goed, ook al zijn mijn haren korter geknipt.

Én mijn rol is veranderd. Want nu ben ík het die ‘s nachts door de gangen van een jeugdhotel loopt en hier en daar op deuren bonkt, omdat – jongens, ik wil het niet wéér hoeven zeggen – het nu toch echt afgelopen moet zijn. Nu ben ík de boosdoener als ik plotseling de kamerdeur open en vijf meisjes op de kamer van de jongens tref die, nog voor ik iets hoef te zeggen, onder mijn armen door naar hun eigen kamer sprinten. Ik ben streng, want dat vergt mijn rol, maar ik heb tegelijk de neiging om paarse haarverf uit te delen.
Sommige docenten vinden excursies doodvermoeiend. Een excursie bezorgt hen meer stress dan een gewone lesweek op school. Andere zijn er, zacht gezegd, op gebrand met minstens één excursie per schooljaar mee te gaan. De vraag wie meegaat met de excursies neemt voor die personen haast obsessieve vormen aan. Wie gaat er eigenlijk mee naar Berlijn dit jaar? Peter? Maar die zit toch niet in het havo-team? Hij ging toch vorig jaar ook al naar Engeland, met de derde klas? En die cursus. In Spanje? Oef, docenten kunnen zo kinderachtig zijn.

Waar het succes van de excursie bij leerlingen afhangt van de vrijheid die ze nemen of krijgen, hangt een tevreden thuiskomst bij docenten vooral af van de samenwerking met de collega’s. Je zult maar op reis zijn met een stresskip, een snurker, iemand die níet kan lachen om de moppen van de chauffeur, of iemand met een dieet, zodat je de hele stad door moet op zoek naar het juiste broodje en die ook het geld beheert en elke kop koffie één teveel voor het budget vindt. Dan valt het niet mee.

Nee. Dan kun je beter terugvallen op de leerlingen. Die zijn altijd goedgemutst. Ik heb een week na thuiskomst van de excursie naar Engeland hetzelfde spel aangeschaft voor mijn eigen spelcomputer. Het is herfstvakantie, dus ik heb alle tijd om te racen.

dinsdag 12 oktober 2010

Een stukje

Ik kan er maar moeilijk een verklaring voor vinden, maar mijn gezicht betrekt bij het horen ervan. Ik kan niet anders dan fronsen en wegkijken naar een denkbeeldig punt net achter mij als het mij ter ore komt. Ik krijg er een vreemde smaak van in mijn mond. Ik begin zenuwachtig aan iets te krabben. Aan een oorlel of een knie. Ik wil opstaan en met de handen op de oren wegrennen. Aan de andere kant: het went. Maar langzaam.

Het is die kantoortaal. Dat vreselijke managersjargon dat als kruipolie het onderwijs binnen is gekropen. Misschien is het geen probleem, maar slechts een uitdaging, misschien heb ik de ontwikkel- en actiepunten niet helemaal helder, maar tjonge, ik probeer het een plekje te geven en bedankt voor je waardevolle opmerking, we nemen het mee. Dát werk.

Een groot deel van mijn ergernis komt voort uit de woordkeuze die de communicatie binnen de school betreft. Alsof communicatieproblemen opgelost worden met dat wollige, bij dat soort cursussen en in dat soort kringen opgestoken, vocabulaire. Opeens moesten er dingen ‘teruggekoppeld’ worden. Even dacht ik nog: ah, gelukkig, een versnellinkje lager, maar toen bedacht ik: nee, blijkbaar wordt er eerst iets heengekoppeld! Iets moet heengaan om terug te komen, niet waar? Maar hoe ik ook keek en luisterde, ik wist niet wat. Nu begrijp ik inmiddels dat ik gewoon iets van me had moeten laten horen. Zég dat dan!

Ook werd er steeds meer informatie ‘doorgecommuniceerd’, nadat het kennelijk eerst gecommuniceerd was naar iemand, als in: “Ik zal deze aantekening even naar Henk communiceren. Hij communiceert het door naar Peter.” Ook de ‘externe communicatie’ en hoe dingen ‘naar buiten toe’ gepresenteerd werden, bleken ‘speerpunten’ bij uitstek. Als iemand vroeg: “Zeg, wil jij dat even oppakken?”, keek ik altijd zoekend naar de grond, de armen vragend geheven, de handen bijkans in het haar. Maar zo tackel je natuurlijk nooit een probleem. Wie weet, misschien was ik wel niet pro-actief genoeg of me niet bewust van de doelstellingsgebieden. Wist ik veel dat een bilaatje een gesprek onder vier ogen betekende. Een bilateraaltje. Hoe kom je er op? Bilateraal gebruik ik alleen als het gaat over internationale politiek.

Men gooide ook dingen op de mail of over de schutting als er een e-mail werd verstuurd of als iemand anders opgezadeld werd met het nare werk. Alsof het niets was werden zaken over het kwartaal getild. Nee, zeg dan gewoon dat het geld op is.

Van buiten het continent kwamen de bottleneck, de feedback, de waardevolle input en het ‘out-of-the-box-denken’. Die laatste snapte ik lange tijd niet, want als je buiten de denkkaders wilt treden, dan denk je eerder ‘outside the box’. Als ik ‘out-of-the-box’ hoor, denk ik aan een smakeloze pizza met slappe bodem, die te laat en al afgekoeld aan de deur bezorgd wordt. Hup, zo uit de doos de vuilnisbak in.

De sms- en chattaal van de scholieren wordt vaak weggezet als taalverloedering en misschien zelfs als de oorzaak van taalachterstanden op de middelbare school. Maar alsjeblieft zeg, de modewoorden uit de managementkringen zijn toch helemaal niet te pruimen? Ik hoor liever een puber epic fail zeggen, dan een teamleider hands-on-mentaliteit.

Bijna onopgemerkt is in een kleine tien jaar tijd de bedrijfstaal er doordrenkt mee geraakt. Met dat managersjargon. Ik verweer me hevig, maar het is als een virus. Natuurlijk, ik moet dicht bij mezelf blijven, ik moet gewoon mijn ding blijven doen. Aan de andere kant, het is de kunst van het loslaten, inderdaad. Ik doe mijn best. Maar het is gewoon een stukje ergernis.